Didactiek in 50 Eredivisietrainingen (blog 3/3)
Met 50 bezoeken aan trainingen van 14 Eredivisiecoaches en 2 uit de Jupiler League deed ik een leerzame ervaring op. Wat ik zag, is veelzeggend als het gaat om de staat van het Nederlands voetbal. Dit is de 3e blog die ik erover schrijf. Deze keer mijn waarnemingen op het gebied van didactiek met de daarbij behorende kritische vragen.
Wat is didactiek?
Volgens ensie.nl is “didactiek” de wetenschap die zich bezighoudt met hoe het beste onderwezen kan worden. Waarom is de éne docent (of in dit geval trainer) beter dan de andere? Die vraag lijkt in het voetbal relevant als er vooruitgang geboekt moet worden. Het verbeteren van spelers en de overdracht van de eigen visie zijn misschien wel de belangrijkste onderdelen van het trainersvak. Maar wat is daar voor nodig? Hoe leer je een voetballer beter te worden en hoe til je een team in zijn geheel naar een hoger niveau? De gereedschappen die gebruikt worden, zijn o.a. analyse, voorbereiden, plannen, uitleggen, vragen stellen, corrigeren, visuele hulpmiddelen, feedback geven, evalueren, specifiek zijn en een veilige leeromgeving creëren. Welke middelen werden wel of niet ingezet?
Sommige schoolvakken leer je door de betreffende materie uit de het hoofd te leren. Bij voetbal is dat slechts deels mogelijk. Geen enkele wedstrijdsituatie is hetzelfde. In die zin kan deze sport misschien het beste vergeleken worden met wiskunde. Er zijn oneindig veel rekensommen en vergelijkingen. In beide gevallen wordt allereerst van de “scholieren” gevraagd om een inschatting van de situatie te maken. In het voetbal hoort daar de vraag bij “wat is de situatie op het veld?”. Bij wiskunde “welk type som is dit?”. In beide gevallen is de volgende vraag “hoe los ik dit het meest effectief op?”. In het seniorenvoetbal wordt dit vertaald naar het leren zien hoe de spelers op het veld gepositioneerd staan en het leren de juiste oplossing te kiezen.
Analyse als startpunt
De competities analyserend kom ik in het Nederlandse voetbal steeds hetzelfde tegen, of het nou bij de amateurs is of de profs. De voetbal-tactische uitvoering is grotendeels gelijkwaardig (daar kom ik later in een blog nog wel eens op terug). Vergelijk je het Nederlandse voetbal met dat bij de topclubs in Europa dan wordt snel duidelijk dat wat “wij” doen onlogisch is en tegen de belangrijkste basisprincipes ingaat. In de Eredivisietrainingen gaan deze zelfde zaken mis evenals in de wedstrijden. Een vijftal situaties als het gaat om balbezit:
- Spelers bieden zich aan terwijl ze alleen terug kunnen kaatsen naar dezelfde man
- Spelers bieden zich aan naar buiten bewegend (en verwachten de bal)
- Nagenoeg het gehele team maakt het veld kleiner in balbezit (beweegt naar de balkant)
- Veel mislukte pogingen om de bal achter de verdediging van de tegenstander neer te leggen
- Veldbezetting veelvuldig uit balans
Alle trainers zouden in trainingen met deze zaken aan de slag kunnen gaan.
Een analyse van de ontmoetingen met tegenstanders is de kapstok waaraan de volgende oefensessies kunnen hangen. Een trainer haalt een voetbalprobleem uit zijn wedstrijden en baseert daar zijn trainingen op. Dat is een logische manier van werken om vooruit te komen. Toch worden de bovengenoemde reeks aan inefficiënte manieren van voetballen zeer zelden benoemd of gecorrigeerd in alle oefenvormen die ik zag. Toch worden wel wekelijks de eigen wedstrijden geanalyseerd. Elke club heeft een videoanalist in dienst tegenwoordig. Wat wordt er gedaan met de info die zij aanleveren? Wat wordt dan aangegrepen om te verbeteren? De zaken die wekelijks te signaleren zijn, worden in ieder geval niet gebruikt als basis voor de trainingen. Hoe kan het dat we hier op nationaal topniveau niets mee doen? Er is een blog op zich te wijden aan de vraag waarom onze toptrainers met de 5 genoemde basale zaken niet aan de slag gaan (mogelijk een andere keer). Er zijn vele theorieën te bedenken.
In potentie uitstekende oefeningen
Wat gebeurde er wel? Er werd een grote diversiteit aan oefeningen uitgezet, waarvan vele de potentie hadden om erg nuttig te zijn voor spelers. Van der Gaag, Lijnders en Stegeman hadden goede oefenvormen waaruit duidelijk bleek wat het doel van de training was . Vervolgens was het rendement helaas laag. Er is namelijk meer nodig dan alleen de regels bewaken, het complimenteren van de spelers en het aanmoedigen om hard te werken. Alleen met goede didactiek krijgt een training leereffect. Zonder didactiek blijft het bij een leuke oefening.
Vergelijking met het onderwijs
Laten we ter verduidelijking een wiskundeleraar en zijn aanpak bespreken. De docent vertelt in monoloog eerst 10 minuten hoe een bepaalde vergelijking opgelost moet worden. Vervolgens nodigt hij drie leerlingen uit om er samen eentje op te lossen. De “regels” zijn dat ze allemaal een deel van de oplossing op het bord schrijven met een wit krijtje. De eerste student probeert een potlood te gebruiken en daar wijst de docent op. De tweede scholier schrijft een stuk buiten het bord en ook daar is aandacht voor. Verder roept de leraar nog “snel geschreven”, “mooi handschrift”, “lekker bezig” en “dat moet tussen haakjes staan”. De uitkomst van de opgave is uiteindelijk niet goed. De leraar laat het gaan en gaat door naar de volgende oefening. Hij legt niet uit waarom iets tussen haakjes had moet staan, stelt geen vragen aan zijn leerlingen over hun keuzes en corrigeert verder niets. Hoe groot is het leereffect van deze les?
De oefening die ik het meest zag op de velden is een positiespel: 4 tegen 4 plus drie neutrale spelers. Vier gelen plus drie rode spelers spelen de bal rond. Als zij de bal verliezen, dan gaan de gele in het midden en spelen de roden samen met de blauwen. De zeven spelers in balbezit krijgen de opdracht om de bal rond te spelen. Als dat tien maal lukt dan krijgen ze een punt. Indirect krijgen de vier mensen in het midden de opdracht de bal zo snel mogelijk te veroveren.
De trainer begint met een korte uitleg. Als de exercitie bezig is, bewaken de trainers de regels (is de bal uit, voor wie is de bal, puntentelling). Er worden complimenten uitgedeeld er worden instructies geroepen. Zeer specifiek zijn deze aanwijzingen niet. Het spel wordt niet stilgezet om spelers te verbeteren en er worden geen vragen gesteld. De vele zichtbare fouten die ook in de wedstrijden te zien zijn, blijven ongecorrigeerd. Hoe groot is het leereffect van dit positiespel? Zichtbaar is er ook geen vooruitgang. Aan het einde gaat het dan ook niet anders dan aan het begin van de oefening.
Niet specifiek genoeg
Toch valt er ontzettend veel uit de betreffende oefening te halen! Vraag één is echter op welk element de trainer zich gaat richten: het balbezit, het verdedigen of het omschakelen (en in welke richting)? Dit bleef voor mij nagenoeg overal onbeantwoord. De instructies waren namelijk op alle drie genoemde zaken gericht en riepen bovendien meer vragen op dan dat ze wat verduidelijkten. Opmerkingen bij positiespelen die letterlijk hoorbaar waren:
- “Lijn open zetten” (Wie zet de lijnen open? Van wie naar wie? Op welk moment? In welke richting moet een speler bewegen?)
- “Zet pas druk als de organisatie staat” (Hoe moet deze staan om goed te zijn? Wie bepaalt of deze goed staat? Hoe zet je dan druk? Op welk moment?)
- “Sneller er bovenop zitten, anders wordt je van kastje naar de muur gestuurd” (Wie moet waar bovenop zitten? Hoe er bovenop zitten? Op welk moment? Wat is sneller?)
- “Omschakelen!” (Daar gaat deze oefening toch over. Wat bedoel je daarmee? Hoe omschakelen? Direct druk of eerst goed organiseren?)
- “Sneller in positie!” (Na omschakeling wordt bedoeld, maar geldt het voor de partij in balbezit of voor de andere 4? Wat is de juiste positie? Wat is ‘snel’?)
- “Meer kwaliteit!”
- “Organiseer het”
- etc.
Met de vragen achter de aanwijzingen wordt aangegeven dat er veel onduidelijkheid kan bestaan over de bedoeling. Een lijn open zetten kan op veel verschillende manieren gebeuren, zelfs als er maar één man in het midden staat. “De organisatie” van de vier mensen zonder bal kun je op veel verschillende manieren neerzetten. Omschakelen naar verdedigen kun je voor of achteruit denkend doen.
De trainer geeft als het goed is aanwijzingen die exact en duidelijk zijn vanuit zijn eigen visie. Hij legt daarbij liefst een relatie naar de wedstrijden (Dat zag ik bijvoorbeeld een enkele keer bij De Gier, Lijnders, Stegeman en Groenendijk). De coach stelt daarbij vragen aan zijn spelers en gebruikt een magneetbordje of ander visueel hulpmiddel (Alleen Lijnders zag ik dit een keer doen, met een groot bord en stift midden op het veld wat uittekenen). En de trainer corrigeert consequent.
Vragen stellen
Het is vaak te lezen in interviews: “We willen onze spelers op het veld zelfstandig maken”. De praktijk op het trainingsveld laat echter geen enkel signaal zien dat deze zelfstandigheid gestimuleerd wordt. Eredivisietrainers stelden géén vragen aan het team en andersom worden er geen vragen door de voetballers gesteld (Alleen van der Gaag hoorde ik een inhoudelijke vraag stellen, die hij zelf vervolgens direct beantwoordde. Groenendijk stelde ook een keer een vraag). Coaches vertellen en leggen uit maar interactie blijft uit. Is het bewust zo geregeld omdat trainers vinden dat het tijdens een training verstorend werkt? Durven spelers geen vragen te stellen? Wordt de zelfstandigheid op een andere manier gestimuleerd?
Stel dat de vier spelers niet in staat zijn om bal te veroveren. Wat kan een trainer doen? Hij zou de spelers letterlijk kunnen neerzetten als de bal bij een tegenstander aan de korte zijde is. Maar even later is de bal op de lange zijde, in een hoek of de spelers staan anders verdeeld over het veld. Je kunt als trainer onmogelijk elke situatie laten zien of uitleggen. Vandaar de gewenste zelfstandigheid. Wil de coach het nadenken bevorderen dan kan hij beter vragen stellen: “De bal is nu daar. Hoe voorkom je dat de bal naar de andere kant verplaatst wordt? Wat is daarbij van belang? En wat is er anders als de bal daar is?” Om maar wat te noemen. Laat niet telkens dezelfde speler het antwoord geven en nodig ook de minder mondige spelers uit.
Nog een stap verder gaan de spelers zelf met de vragen komen. “Trainer, het veroveren van de bal wil niet erg lukken. Hoe kunnen we beter gaan staan?”. Ik zag in 75 uur trainingen één keer een speler een vraag stellen in de groep. Na een minutenlange uitleg van Sparta-trainer Advocaat voor een groepje dat aan een partijspel ging beginnen, stelde een verdediger een vraag. Advocaat antwoordde en de keeper vulde hem aan. In rustpauzes zag je wel individuele spelers soms naar een trainer toelopen met een vraag. Bij Ten Hag en Stegeman en hun assistenten gebeurde dit.
Visuele hulpmiddelen
Magneetborden, ipads of beeldschermen: op of langs de velden werden ze niet gebruikt. Alleen bij ADO verdrongen spelers zich in de drinkpauzes achter de laptop waar hun hartslagen en afstanden werden bijgehouden. Ze konden ze met elkaar vergelijken en dat maakte het interessant natuurlijk. Alleen Lijnders gebruikte een ondersteunend middel om zijn visie te laten zien aan zijn spelers. Te midden van de dicht op hem staande spelers tekende hij met een dikke stift wat uit op een bord.
Waarom geen beeldscherm langs het veld? Of een simpel magneetbordje? Er lijken me toepassingen genoeg te bedenken om het als effectieve ondersteuning te gebruiken bij een training. Visualiseren werkt namelijk goed. Bij enkele clubs worden de trainingen opgenomen. Waarom niet direct gebruiken tijdens de trainingen? Of als je net als ADO en Heracles in een stadion werkt met grote schermen, waarom niet een iPad daar aan koppelen?
Vooruitgang
Oefeningen met duidelijke vooruitgang, waren weinig te zien. Bij assistent Kolmschot van Heracles zag ik een afrondvorm met voorzetten van de zijkant en 2 spelers die moesten inlopen en afronden op een keeper. Voor het doel stonden 5 poppen en op doel een keeper. Alle ballen werden op dezelfde “luie” wijze getrapt. Het inlopen ging te vroeg en de spitsen stonden vaak achter elkaar. In de pauze sprak Kolmschot zijn spelers toe. Daarna was er veel meer variatie zichtbaar in de voorzetten, hard of zacht, eerste of tweede paal, over de grond of door de lucht en dichtbij of wat verder van het doel af. De spitsen zochten beter positie, stonden niet meer achter elkaar en de timing was beter. Dit lijkt me de essentie van het trainen: trainingsvorm, observeren, analyseren en corrigeren. Het was een grote uitzondering in 75 uur bezochte trainingen. Ook Van der Gaag gaf een keer enkele aanwijzingen bij een afrondvorm waarna de uitvoering door de spelers zichtbaar verbeterde. Het ging om de timing van het moment waarop spelers moesten versnellen en kruisen. Als het om het positiespel gaat, stuurde alleen Pothuizen van NEC in een pauze een keer zijn groep spelers zo aan dat daarna duidelijke vooruitgang optrad. De bal werd veel langer rondgespeeld door de partij in overtal. Hij gaf enkele aanwijzingen (o.a. “Beweeg door als je de bal inspeelt en biedt je telkens aan. Een kwestie van telkens een paar meter mee bewegen”) en liet zien wat hij bedoelde door spelers letterlijk neer te zetten, de bal even te laten rollen en te laten zien wat ze bij balverplaatsing moesten doen.
Consequent
Het corrigeren van een fout (of een afwijking van de gewenste visie) is nuttig en noodzakelijk. Maar als een coach slechts eenmalig aandacht besteed aan iets dat verkeerd gaat terwijl het zes keer misgaat, wat heeft het dan voor zin? ‘Was de uitleg niet duidelijk?’ zou je als trainer kunnen denken. Een trainer heeft er baat bij als hij laat zien dat hem niets ontgaat. Het maakt hem sterker richting de groep. Bovendien geef je met het vaker wijzen op een ongewenste situatie dat je het als trainer erg serieus neemt en dat veranderingen noodzakelijk is. Waarom ontbreekt dit belangrijke facet in de Eredivisie? Er staan notabene drie of soms meer trainers langs het veld die het consequent zijn kunnen vereenvoudigen.
Gemiste kans
Een efficiënte manier van overbrengen van een voetbalvisie naar spelers, lijkt nauwelijks aanwezig. Bij de KNVB-cursussen is er wel aandacht voor dit onderwerp, maar daar wordt door de meeste oud-voetballers zelden positief op gereageerd. De “KNVB-methode” (met het stilzetten van het spel) voeren trainers netjes uit op de cursus “omdat het moet”. In de praktijk wordt het nauwelijks gebruikt. Een gemiste kans voor een trainer. Want wat is het alternatief? Oefeningen zonder weerstand waarmee spelpatronen getraind worden? Elf man die op één helft de bal naar elkaar rondspelen zonder tegenstander erbij zoals ik zag bij Fraser en Verbeek? De trainer geeft aan in welke richting spelers moeten lopen en passen. Wedstrijd-echt is het allerminst en dergelijke patroon zijn zelden of nooit terug te zien in een wedstrijd (Ik heb er speciaal op gelet). Aandacht voor didactiek lijkt dus voor veel trainers noodzakelijk wil men een visie overbrengen naar een team.