26
November
2019
De zwakte van de tegenstander zelf initiëren
Author:
Ruud Bijnen
Al enige tijd analyseer ik beroepsmatig wedstrijden op professioneel voetbalniveau. Opvallend voor mij is dat in vrijwel elke Nederlandse prof-wedstrijd verdedigende bewegingspatronen zichtbaar zijn die grote mogelijkheden bieden voor tegenstanders. Sommige komen in een wedstrijd meer dan tien keer voor. Het is zelfs mogelijk om de opponent door eigen loopacties in dat patroon te lokken omdat het geen vreemde bewegingen voor ze zijn. Met analyse van de tegenstander kunnen daarbij nog kleine accenten meegegeven worden aan het eigen team. Vervolgens is er prima te trainen op het benutten van de zwakte die door het weglokken van de tegenstanders ontstaat. Het biedt niet bij één tegenstander maar tegen alle competitiegenoten mogelijkheden!
Achtergrond
Zowel in verdedigend als aanvallend opzicht zijn er bewegingen die veelvuldig zichtbaar zijn en die mogelijkheden bieden als spelers deze herkennen en er op weten te reageren. Het is trainbaar. Zo is het gemis aan een goed werkende zonedekking in de Nederlandse competities iets dat direct mogelijkheden biedt voor de aanvallende partij. Ik stelde mij de vraag wat een club, team of trainer ermee zou kunnen doen. Mijn overtuiging is dat er véél mee mogelijk is als aanvallers de patronen bij de opponent zelf initiëren en geleerd hebben er adequaat op te reageren. Spelers, kunnen zich dat zeker eigen maken. Met een voorbeeld van een veel voorkomend looplijn-model laat ik zien wat ik ermee bedoel en hoe een ploeg het kan benutten.
Centrale verdediger weghalen uit de as
De rode rechtsback (kan ook een andere speler zijn) heeft de bal op de helft van geel. De linksback van geel dekt door en stapt meters voor zijn verdedigende linie. De aan de binnenkant gestarte rode rechtsbuiten (kan ook een andere speler zijn) gaat de ruimte in achter de gele linksback en trekt de linker centrale verdediger mee van de verdedigende partij. Simpel vertaald: de back stapt voorwaarts uit en de centrale verdediger stapt zijwaarts buiten de breedte van zijn zestienmetergebied. Het komt in Nederland op elk niveau voor en in nagenoeg alle wedstrijden. Waarbij 10x per professionele wedstrijd vermoedelijk geen uitzondering is. Misschien herinneren sommigen zich de vroege 1-0 van Ajax nog tegen PSV in de Johan Cruijff schaal. Een perfect voorbeeld van wat ik beschrijf.
Figuur 1. Linksback van PSV dekt door op de back van Ajax. De linker centrale verdediger volgt de rechtsbuiten van Ajax naar de zijkant. In het centrum ontstaat alle ruimte. Even later gaat de bal van Veltman naar Van de Beek die Dolberg laat scoren.
Het biedt aanvallende mogelijkheden voor de trainer die er wat mee wil doen. Het patroon komt voort uit het feit dat er nauwelijks clubs zijn die zonedekking correct toepassen. Dat heeft als gevolg dat deze bewegingen eenvoudig uit te lokken zijn omdat de verdedigers zeer man-georiënteerd verdedigen en niet bezig zijn met ruimte dekking. Doet een ploeg dat “uitlokken” goed, dan ontstaat er vervolgens veel ruimte richting in de achterste linie voor met name de opkomende middenvelders. Waar de ruimte ontstaat is in veel gevallen ook nog te bepalen door het positiekiezen door de spits en de buitenspeler aan de andere kant. Tel daarbij op dat er veel ploegen zijn die middenvelders hebben waarbij relatief makkelijk uit de rug weg te lopen is (dit is aantoonbaar met analyse), dan is het patroon in gang zetten een krachtig middel om kansen te creëren.
Figuur 2. Vereenvoudigde weergave van het beschreven verdedigende patroon waarbij aanvallend mogelijkheden liggen. Het openen van de mogelijkheden start met het uit laten stappen van de linksback (geel 5) en het het zijwaarts laten volgen door de centrale verdediger (geel 4).
Hoe werkt het patroon?
In enkele stappen is het patroon in figuur 2 in werking te zetten:
Randvoorwaarden om te beginnen:
3 spitsen staan dichtbij de verdediging van de tegenstander en ruim uit elkaar, waarbij de rechtsbuiten aan de binnenkant van de linksback staat. Hij moet ervoor zorgen dat de linker centrale verdediger verantwoordelijk voor hem is.
Op rechts moet een speler vrij gespeeld worden waarop de back uitstapt.
Zorg ervoor dat de linksback van geel uitstapt voor zijn verdediging. Liefst minimaal 5 meter. De back staat verdedigend in bijna alle gevallen het meest breed als de bal aan de contrakant is. Met het verleggen van het spel naar de eigen back is het al snel te bereiken dat de backs elkaar ontmoeten.
De rechtsbuiten van rood trekt de ruimte in achter de linksback en de centrale verdediger volgt.
In de achterste linie ontstaat op dat moment veel ruimte en het duurt al snel 10 tot 15 seconden voor de organisatie hersteld is. Dat biedt grote mogelijkheden.
Een middenvelder kan die ruimte bespelen en inlopen (eventueel kan de rechtsback het ook zelf doen door door te lopen. Timing en startpositie zijn zeer belangrijk. En niet allemaal tegelijk gaan.
De centrumspits en de linksbuiten moeten de twee overgebleven verdedigers bezig houden. Het meest logisch is dat ze weg blijven van de balkant. Dat geeft de meest directe en gevaarlijke mogelijkheden.
Figuur 3. Rode nummer negen moet wegblijven om de ruimte optimaal te behouden voor de eventueel inlopende rode 10 (of 2). Gaat rood 10 inlopen dan is de kans groot dat geel 3 gaat hem probeert af te stoppen. Daardoor komt rood 9 weer vrij.
Uiteindelijk loopt één middenvelder de ruimte in en die moet dan bereikt worden door de back of de rechtsbuiten. Vervolgens staat het 3 tegen 2 voor het doel. De spits moet goed positie blijven kiezen zodat de rechter centrale verdediger een lastige keuze te maken heeft tussen hem en de opkomende middenvelder. De linksbuiten kan ook een rol gaan spelen als de rechtsback ver naar binnen knijpt op de spits, want dan kan de linksbuiten vrijkomen.
Figuur 4. Als het goed gaat komt 10 vrij met de bal net buiten de zestien-meter met de bal. Er ontstaat een 3 tegen 2 situatie of als de rechtsback te laat komt een 2 tegen 1.
Hoe krijg je de spelers zo ver?
Laat aan de hand van beelden zien wat er gebeurt en vooral hoe vaak het gebeurt en bij alle tegenstanders. De back en de centrale verdediger weglokken is het meest eenvoudige onderdeel. De centrumspits ver weg houden, is ook belangrijk, maar niet zo lastig. Het vergt wel geduld van de nummer 9. Het gedrag van de middenvelders van tegenstanders is minder voorspelbaar. Analyseer daarom hoe zij staan en reageren op de situatie waarbij het spel de hoek in gaat. Kijk welke spelers op de bal georiënteerd zijn en waar je dus het beste uit de rug kunt weglopen. Let op hun snelheid.
Op het veld zal vooral blijken dat de timing en de startpositie van de eigen middenvelder(s) bij het inlopen van de ontstane ruimte het meest belangrijk is. Het is aandacht geven aan een aantal zaken:
Ligt de bal bespeelbaar bij de medespeler zodat de ruimte gevonden kan worden?
Is er een voorsprong te verkrijgen op mijn tegenstander?
Positie kiezen in de rug van de tegenstander.
Wachten en de ruimtes in eerste instantie groot houden, de afstand tot de voorhoede, zodat er ook ruimte is om in te lopen.
Is een voorbeweging noodzakelijk?
Moet een middenvelder iemand weglokken om een andere meer ruimte te geven?
Ga tussen twee tegenstanders instaan zodat onduidelijk is welke tegenstander verantwoordelijk is.
Heeft een tegenspeler net gekeken of niet? Net nadat hij over zijn schouder gekeken heeft, is een mooi moment om te starten.
Welke middenvelders van de opponent heeft de minste snelheid?
Welke middenvelder van ons heeft de meeste snelheid?
Onderling coördinatie en/of afspraken tussen de middenvelders. Hoe zorg je ervoor dat er niet tegelijk gegaan wordt en dat de ruimtes voor elkaar dicht gelopen worden?
Herkenning van spelsituaties en daarop adequaat en gecoördineerd reageren is belangrijk in het voetbal. Dat is waar het in dit schrijven over gaat. “Lokken en wegspelen” is op zich niets nieuws. Het wordt door diverse trainers gebruikt en verkondigd in algemene zin. Maar het is zelden gericht op zwaktes en patronen die (overal) vindbaar zijn bij tegenstanders. Topspelers vinden die zwaktes feilloos overigens, die hebben daar minder begeleiding bij nodig. Er is echter coördinatie van de acties voor nodig om het in zijn geheel succesvol uit te voeren. Een team is gebaat bij analyse en begeleiding om dat proces te perfectioneren.
Hoe is het aan te leren?
Er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden. Het patroon in gang zetten is 1, maar de volgende stappen in de uitvoering zijn een stuk lastiger omdat daar de initiële positionering van de tegenstanders zich veel minder laat voorspellen. Daar is wel in te sturen. Er hoeven geen bijzondere vormen voor bedacht te worden. In elke partijvorm van 8 tegen 8 of meer, kan er aandacht aan geschonken worden om het patroon in zijn geheel te oefenen. Onderdelen zijn in kleinere vormen te doen. Door herhaling kan het geperfectioneerd worden. Als trainer kun je bijvoorbeeld met onderstaande zaken aan de slag.
Instrueer de “tegenstander” op het doordekken.
Instrueer de eigen spits in het wegblijven.
Ben bezig met het middenveld van de te coachen partij
Bedenk wat er fout kan gaan en hoe te corrigeren en wat te vragen of te zeggen
Positionering van de middenvelders is binnen het gezichtsveld van de tegenstander
Timing, te vroeg of te laat inlopen (welke triggers geven de timing aan?)
Wat als de rechter centrale verdediger instapt?
Wat als de rechtsback sterk naar binnen knijpt?
Wat als een middenvelder het gat tussen linker centrale verdediger en linksback vroegtijdig dichtloopt?
Et cetera
Op bovenstaande zaken zou een trainer een antwoord moeten hebben, want dat zijn momenten waarover spelers vragen gaan stellen. Of sommigen gaan twijfelen of het wel werkt. Op die momenten moet een coach overtuigend kunnen reageren, weten waar hij het over heeft. Door spelers in die situaties zelf vragen te stellen, komen er vaak mooie en nog beter door de groep gedragen oplossingen naar voren. Soms ook antwoorden waar trainers zelf nog niet aan gedacht hebben. Er is ook niet één oplossing voor deze situatie (waarin de ruimte achterin gemaakt wordt door) maar het zijn er velen. Instructies geven zoals het aanwijzen van dé speler die vanuit het middenveld moet inschuiven, heeft weinig effect omdat elke situatie anders is. De spelers moeten zelf zien welke speler er het beste voor staat om die actie te maken. Een stap verder is dat de jongens het zelf gaan sturen of coachen. Het is de spelers dus leren herkennen wanneer ze welke actie moeten ondernemen. Beelden helpen daarbij bijzonder goed. Ook gemaakt van trainingen. Maar het stilzetten van een oefening op cruciale momenten en consequent zijn in het benoemen van de verbeterpunten tijdens de oefensessies is minstens zo belangrijk. Dus niet een keertje benoemen en de volgende twee keren niet meer ingrijpen. Dan is het effect en het geloof direct weer verdwenen.
Neveneffect
Wat deze analyse en trainingen met zich mee brengen is dat verdedigers beter gaan begrijpen dat een defensie met het doordekken op deze manier niet de beste manier is. Men is wellicht geneigd te zeggen dat zo verdedigen “natuurlijk” fout is. Maar kijk een willekeurige wedstrijd op de Nederlands profniveaus en je ziet het overal terug, op misschien een enkele uitzondering na. Trainen op het aanvallende deel, zal automatisch verdedigers triggeren om dit in de wedstrijd niet meer zo te doen. Het helpt hen beter begrijpen wat zonedekking inhoudt en welke waarde het heeft voor een team als het goed uitgevoerd wordt. Ze gaan bijna vanzelf nadenken over hoe ze deze situatie beter kunnen oplossen zonder het doordekken en het zijwaarts volgen in de achterste linie. Als coach kun je dit proces opstarten, aanmoedigen en sturen. “Hoe kun je dit beter oplossen?” (Zie mijn eerdere blogs over zonedekking op www.footballintell.eu/blogs/)
Interesse om over dit onderwerp te sparren met mij? Meer weten over hoe dit is in te brengen in een team? Neem contact met me op.
02
September
2019
De werking van effectieve zonedekking uitgelegd – Deel 2
Author:
Ruud Bijnen
Wat is nou effectieve zonedekking in detail? Enige tijd geleden zocht ik naar literatuur. Verder dan een korte uitleg aan de hand van wat voetbalprincipes door enkele trainers, kwam ik niet. Ik doe een poging om uit te leggen hoe zonedekking in optimale vorm werkt. Hierbij het tweede deel.
Achtergrond
Mijn kennis is opgebouwd door een combinatie van het lezen van analyses, buitenlands studiemateriaal doorspitten (gebaseerd op de Spaanse top), veel zelf analyseren, kijken naar goede voorbeelden, maar vooral logisch redeneren waarom zaken verdedigend misgaan en hoe het verbeterd kan worden vanuit het spelen in zones. Letterlijk kijken naar beelden en je afvragen waarom ontstaat er ergens ruimte of een doelkans? En dan terugkijken, nog eens en nog eens. Waar ging dat mis? Wat had die speler beter kunnen doen waardoor de ruimte niet was ontstaan? En altijd open blijven staan voor betere ideeën en visies die logisch in elkaar steken.
Met de achterste linie op lijn blijven
De buitenspelregel is een prachtige manier om het veld te verkleinen. Daarvoor is het absolute noodzaak om op lijn te spelen. Waarom is dat achterin zo belangrijk? Op eigenlijk elk niveau (maar zeker op het hoogste) kan een halve meter verschil tussen de voorste en de achterste in de verdediging al ‘dodelijk’ zijn. Slimme spelers zien de ruimte en nemen de voorsprong die het biedt. De buitenspelers zien al snel of de achterste linie niet op lijn staat omdat zij meestal naar binnen kijken vanaf de zijkant van het veld. Zij kijken dus naar de achterste lijn van de tegenstander. In figuur 1 is een voorbeeld zichtbaar.
Figuur 1. Als er in het centrum iemand niet op lijn staat, in dit geval verdediger 3, dan zal die ruimte direct genomen worden door de buitenspeler. De directe tegenstander, de linksback, heeft vaak minder goed zicht op de situatie en gaat er niet zelden vanuit dat de rest op dezelfde hoogte staat. Het is dus direct een kwetsbare situatie.
Maar ook slimme spitsen zijn alert op gebiedjes die vrijkomen achter spelers die niet op lijn spelen. Of middenvelders, als de spits juist de ruimte creëert voor hen. Zie figuur 2 met een voorbeeld.
Figuur 2. Nummer 4 dekt door op nummer 10. Als de bal aan de zijkant terecht komt dan kan 9 de ontstane ruimte pakken achter nummer 4. Maar ook als de bal gestoken wordt door nummer 10 bijvoorbeeld, heeft de spits een voorsprong op zijn tegenstander.
In deel 1 belichtte ik nog een ander onderdeel van het niet op lijn staan. Diagonaal passen tussen de linies door wordt makkelijker achter de rug door van de persoon die naar voren stapt. Een paar meter uit de lijn stappen maakt diagonale passing gemakkelijker omdat de hoek al snel een flink stuk groter wordt.
Figuur 3. Nummer 4 dekt door op nummer 9. De hoek voor diagonale (steek-)passing achter de laatste linie wordt daardoor veel groter voor de nummer 10 aan de bal. De nummers 8 en 11 zouden daardoor makkelijker bereikt kunnen worden en in scoringspositie gebracht.
Waar het verreweg het meeste “fout” gaat, is op de back positie. Eind juli werd het door PSV tijdens de wedstrijd om de Johan Cruijff schaal getoond (Zie screenshot 1). Een back dekt door op een opkomende back van een tegenstander op grote afstand van het eigen doel. Je kunt je afvragen of op die positie druk op de bal überhaupt echt nodig is. Wat ik in deel 1 al schetste: in zonedekking gaat het niet om druk op de bal geven en deze af te pakken, maar om zones dicht te houden en de tegenstander te verleiden passes te geven naar plekken waar geen of nauwelijks ruimte of tijd is. Als een rechtsback van de tegenpartij op 45 meter diagonaal van het doel de bal ontvangt, hoe erg is het dat hij de tijd heeft een pass te verzorgen? Nauwelijks! Staat het team goed in zone opgesteld, beweegt de achterhoede goed mee en is de keeper alert, dan zal de gevaarlijkste ruimte onbespeelbaar zijn. Maar toch dekt de back vaak door op een back van de tegenstander met alle gevolgen van dien. Op zich kan het als er geen spelers van de tegenstander de ruimte achter hem in kunnen lopen (als ze niet in de buurt zijn). Dat zou je de back als individueel principe mee kunnen geven aan de backs. “Jij bent verantwoordelijk voor de ruimte achter je. Daar mag niemand van de tegenstander in komen. Ben je zeker van dat het niet gaat gebeuren, dan mag je doordekken.”
Sadilek bij PSV dekte wel door terwijl Tadic van Ajax klaar stond om de ruimte achter hem in te gaan. De centrale verdediger (Boscaglia) ging het corrigeren en volgde Tadic naar de zijlijn. Daardoor ontstond er alle ruimte in het centrum. In het meeste effectieve scenario blijft de back op lijn met de onderlinge afstanden zo veel mogelijk in tact en geeft een middenvelder druk op de bal. Er ontstaat dan geen gat in de laatste linie. Dat Veltman in dat geval de bal vrij heeft om te passen, is geen probleem. Staan de verdedigers en de keeper goed opgesteld en anticiperen ze goed dan is de ruimte achter de verdediging nagenoeg onbereikbaar en het zal sowieso altijd door de lucht moeten.
Screenshot 1. De bal is bij Veltman van Ajax midden onderin beeld. Sadilek dekt door en de ruimte achter hem wordt direct door Tadic genomen. De centrale verdediger van PSV loopt met hem mee. In het centrum komen Van de Beek en Dolman tegen één tegenstander te staan. Een doelpunt (1-0) volgt.
De volgende situatie is bijvoorbeeld in het profvoetbal ook veel zichtbaar (zie figuur 5). De bal is aan de zijkant en er kan een “vroege voorzet” gegeven worden. Vaak beweegt de spits dan de diepte in schuin voorwaarts, of de buitenspeler die het verste weg is. Dat kan natuurlijk ook een middenvelder zijn. De beweging wordt vaak te vroeg ingezet en als de achterhoede zou blijven staan, dan zou er buitenspel ontstaan als de bal voorgegeven wordt. Het is bijna altijd zo dat de verdediger achter hem (die verantwoordelijk voor hem hoort te zijn) met hem meebeweegt. Door in de lengte van het veld iets vóór de aanvaller te lopen, wordt buitenspel opgeheven. Dat biedt direct (veel) ruimte voor alle andere aanvallers. De rechtsback in dit geval, had zelf de regie: hij had kunnen blijven staan en ervoor zorgen dat de gehele achterste linie hetzelfde deed, of een stap naar voren doet. Hij heeft namelijk het beste overzicht om dit te laten gebeuren en kan de medespelers aanroepen. Als de tegenstander wel goed getimed heeft, dan moet de gehele achterste linie naar achteren lopen of op zijn minst de betreffende back en de twee centrale verdedigers. Ook dit kan de achterste back (in dit geval de rechter) aansturen.
Figuur 4. Nummer 11 zet een loopactie in voordat de bal gegeven wordt achter de verdediging. De meelopende rechtsback 2 heft buitenspel op voor hem en de rest van de aanvallers en geeft hen daarmee veel ruimte. De nummer 2 kan hier de regie in handen nemen en op buitenspel sturen of ervoor zorgen dat de gehele achterhoede terug beweegt. (Blauw nummer 9 heeft de mogelijkheid in de ruimte te gaan, maar zal zeker gevolgd worden door 3 en 4. Dat is hier in de tekening weggelaten)
Het nadeel van al deze situaties waarbij niet op lijn gespeeld wordt, is dat het ook bijzonder onrustig is voor de spelers. Voor de kijkers oogt het onrustig. Het duurt bovendien vaak een seconden of 10 (waarin veel kan gebeuren) voordat alles weer terug in positie staat. Een extra reden om alles zo “strak” te organiseren. Eén fout in het uitstappen of buitenspel opheffen kan een betrekkelijk langdurige nasleep hebben als de bal in bezit van de tegenstander blijft.
Meebewegen met het spel van de tegenstander
Een team dat aan het verdedigen is, heeft in zonedekking spelend keuze als het gaat om de plek waar het de tegenstander gaat tegenhouden. Het kan dichtbij het eigen doel verdedigen of het kan besluiten zo ver mogelijk er vanaf te verdedigen: zover als zonedekking toestaat. Want zoals in het eerste deel al aangegeven werd, pressie (druk houden op de bal) op de helft van de tegenstander is in tegenstrijd met zonedekking. Het is of het een of het ander. Het is wel af te wisselen in een wedstrijd. Dat neemt niet weg dat je met zonedekking wel kunt streven naar het zo ver mogelijk van het doel af verdedigen. Dit doe je door mee te bewegen met het spel van de tegenstander. Dat klinkt eenvoudig, maar is wat gecompliceerder om goed uit te voeren.
Basisprincipe 2: Als de tegenstander terugdraait of de bal terug speelt, beweegt het team in zijn geheel naar voren met behoud van de verticale afstanden. Dus van keeper tot spitsen, je schuift op naar voren (Er is een uitzondering te bedenken: tenzij een team dicht voor de eigen zestien de zones verdedigd ongeacht waar de tegenstander de bal heeft).
Let wel op dat de afstand tussen de achterste linie en de bal zo veel mogelijk gelijk wordt gehouden als de bal vóór de spitsen is: Ongeveer 30 tot 35 meter.
Figuur 5. Blauwe nummer 2 speelt naar nummer 3. Het gehele oranje team beweegt mee met de bal en houdt daarbij de afstanden gelijk. Als de bal vervolgens vrij bespeelbaar ligt in voorwaartse richting bij blauw 3, moet men weer alert zijn op de grotere ruimte die ontstaat in de rug van de verdediging en voor de keeper.
Basisprincipe 3: Als de bal vrij ligt bij een tegenstander in voorwaartse richting (dus er is géén druk op de bal en hij kan vooruit passen), zorg dan dat de snelheid van spelers die de ruimte achter de laatste linie in willen lopen, opgevangen kan worden.
Let hierbij op de volgende zaken:
Verdedigers én middenvelders staan gedraaid met het lichaam, gezicht naar de balkant.
Als een tegenstander met snelheid op de laatste linie afkomt én de bal ligt vrij om gegeven te worden in de ruimte achter de verdediging, dan moet de gehele verdediging met deze snelheid meegaan om een eventuele pass te onderscheppen.
Om een eventuele tweede bal ook op te vangen, moet ook de rest van het team bijsluiten, sneller dan de tegenstanders dat doen.
Tegenstanders die op gelijke hoogte staan met de achterste linie staan in principe “vast”. Zij kunnen moeilijker snelheid maken tenzij ze in de breedte gaan bewegen. Ze leveren daardoor vaak minder gevaar op en zijn bovendien makkelijker buitenspel te plaatsen.
Hoe kleiner de afstand in de lengte van het veld tussen de vrij-liggende bal en de laatste verdediger, des te gevaarlijker de situatie is. De bal hoeft maar een kleine afstand te overbruggen en dat biedt weinig tijd om iets te kunnen corrigeren.
Hoe kleiner de afstand tussen de eigen laatste linie en de keeper, hoe kleiner het gevaar dat de bal daartussen voor een tegenstander goed valt als de spelers goed opgesteld staan.
In figuur 6 is zichtbaar wat bedoeld wordt. Speler 10 van blauw maakt snelheid om tussen 2 en 3 de bal te vragen. De bal ligt vrij bij speler blauw 6 om gepasst te worden. Als de verdediging blijft staan of te laat in beweging komt, dan heeft 10 snelheid en kan de bal achter de verdediging ontvangen als de bal op maat is. Als de gehele verdediging zijn snelheid aanpast aan de opkomende aanvaller en meebeweegt, wordt het gevaar geneutraliseerd. De bal zal dan in de lucht onderschept worden.
Figuur 6. Speler 10 maakt een loopactie in de diepte en komt op snelheid. De bal is in bezit van speler 6 die de pass kan geven op 10 achter de verdediging van de tegenstander. De achterste linie moet de snelheid opvangen om het gevaar te neutraliseren. De rechtsback en de rechter centrale verdediger behoren ook wat naar elkaar toe te komen om de ruimte nog kleiner te maken voor de 10. Is de bal te lang, dan moet de keeper de bal hebben.
In screenshot 2 een situatie (APOEL Nicosia – Ajax) die erg lijkt op figuur 6. Van de Beek maakt snelheid om achter de linie te komen waar Veltman de bal kan geven en dat ook doet. De verdedigers van APOEL vangen de snelheid niet op en Van de Beek komt in scoringspositie. Er is een duidelijk verschil tussen de snelheid van vd Beek zichtbaar en de centrale verdediger van Nicosia.
Screenshot 2. Van de Beek is al onderweg op snelheid en de centrale verdediger van APOEL moet nog starten. De Ajax aanvaller krijgt de bal en een scoringskans in de 16 meter.
Er zijn overigens diverse situaties denkbaar die een afwijkende aanpak verdienen. Bijvoorbeeld:
De bal ligt vrij op de middellijn. Een lange spits wordt vanuit die positie door de lucht aangespeeld en komt naar de bal toe tussen de linies. Tegelijk komt er een middenvelder de ruimte in achter hem. Hoe los je dat op vanuit zonedekking?
Dat kan op verschillende manieren.
Als de centrale verdediger doordekt en het duel aangaat, moeten de verdedigers naast hem direct de ruimte die hij achterlaat dichtknijpen en de snelheid van de opkomende middenvelder opvangen. Als een eigen middenvelder de betreffende opkomende tegenstander voor blijft en hem opvangt, dan is de noodzaak van het knijpen iets minder.
Als de centrale verdediger niet het duel aangaat, dan moet allereerst de achterste linie naar achteren bewegen om de snelheid van de opkomende middenvelder op te vangen. De dichtstbijzijnde middenvelder bij de tussen de linies komende spits, neemt dan de dekking over.
Zo zijn er ook andere uitzonderingssituaties te bedenken met bijvoorbeeld zijwaarts bewegende spelers, tegelijk bewegende spelers, in andere formaties, of aan de zijkanten. Het principe blijft hetzelfde: opvangen van de snelheid van de tegenstander(s) als ze in staat zijn om snelheid te maken en niet buitenspel zullen komen.
Samenvattend
Op lijn spelen met de verdediging is een belangrijke manier om het aanvallende tegenstanders lastig te maken. Ruimte in de rug van de defensie is veel minder goed toegankelijk. Het is voor de spitsen veel lastiger om de ruimte te bespelen tussen de keeper en de verdedigende lijn. Communicatie van de verst staande speler(s) in de achterhoede én met ondersteuning van de keeper is daarbij essentieel omdat zij het beste zicht hebben op de situatie. Kijkgedrag van alle verdedigers (niet alleen naar de bal kijken) is ook een sterk hulpmiddel om bij elkaar te blijven op lijn. Een keer achterom kijken naar de rest van de linie (wel als de bal niet vrij ligt om in te spelen) kan helpen de situatie voor te zijn.
Het meebewegen van het gehele team met de tegenstander als deze de bal achteruit speelt, is een middel om hoger druk te zetten en bovendien de aanvallers van de opponent buitenspel te zetten. Het maakt het lastiger daardoor voor de aanvallers van de tegenpartij om op snelheid achter de verdediging te komen. Je vergroot de afstand tussen de tegenstander en het eigen doel (wat een voordeel is) maar de ruimte tussen keeper en defensie wordt ook weer groter voor de tegenstander. Dat laatste is weer een nadeel. Vooral daarom is het van belang om goed te anticiperen op tegenstanders die op snelheid op de achterste verdedigingslijn afkomen als de bal bij de tegenpartij vrij ligt om gepasst te worden.
Interesse om over dit onderwerp te sparren met mij? Meer weten over hoe dit is in te brengen in een team? Neem contact met me op.
17
July
2019
De werking van effectieve zonedekking uitgelegd – Deel 1
Author:
Ruud Bijnen
Er wordt in Nederland veel over zonedekking gesproken, maar geen team aan de Nederlandse top weet het effectief uit te voeren. Ook het recent zo succesvolle Ajax niet. De Oranje dames komen er nog het dichtste bij in de buurt, vooral met de achterste linie. Het beste voorbeeld zag ik bij het Napoli van trainer Maurizio Sarri in 2017. Nagenoeg perfect in sommige wedstrijden. Maar wat is nou effectieve zonedekking in detail? Enige tijd geleden zocht ik naar literatuur. Verder dan een korte uitleg aan de hand van wat voetbalprincipes door enkele trainers, kwam ik niet. Ik verklaar vanuit eigen inzichten, maar zeker onderbouwd, hoe zonedekking in optimale vorm werkt.
Achtergrond
Mijn kennis is opgebouwd door een combinatie van het lezen van analyses, buitenlands studiemateriaal doorspitten (gebaseerd op de Spaanse top), veel zelf analyseren, kijken naar goede voorbeelden, maar vooral logisch redeneren waarom zaken verdedigend misgaan en hoe het verbeterd kan worden vanuit het spelen in zones. Letterlijk kijken naar beelden en je afvragen waarom ontstaat er ergens ruimte of een doelkans? En dan terugkijken, nog eens en nog eens. Waar ging dat mis? Wat had die speler beter kunnen doen waardoor de ruimte niet was ontstaan? En altijd open blijven staan voor betere ideeën en visies die vooral logisch in elkaar steken. Maar ook luisteren naar spelers of speelsters en analyserend blijven kijken naar beelden en live wedstrijden.
De hoofdlijnen
Veel trainers praten tegenwoordig over basisprincipes. Het lijstje hieronder zijn géén basisprincipes. Het beschrijft meer wat zonedekking grofweg inhoudt.
Allereerst heeft zonedekking als doel te voorkomen dat een tegenstander kansen krijgt. Het is de bal weghouden uit de eindzone dichtbij en in de eigen 16-meter. Het doel is niet de bal afpakken, wel een mooie bijkomstigheid als het goed uitgevoerd wordt. Constante druk op de bal houden of deze willen veroveren is nagenoeg een tegenstelling tot zonedekking.
De zones die door spelers afgedekt moeten worden, verplaatsen zich met het spel van de tegenstander. Hoe is voor elke positie anders. In algemene zin kan men stellen dat de zone die een speler afdekt aan de kant is, ten opzichte van de as van het veld, waar de bal is: dus de kant waarop de speler zicht heeft (zie figuur 1). Het dekt echter niet 100% de lading.
Figuur 1. De vakken geven aan per verdediger wat de zone is waarvoor ze direct verantwoordelijk zijn als de bal bij tegenstander nummer 2 is. Het zijn de zones waar ze zelf zicht op hebben als ze gekeerd naar de bal staan. De ruimte in de rug is de verantwoordelijkheid van de medespeler achter hen.
Een team beweegt over het algemeen in zijn geheel met elkaar mee (zonder dat de formatie wordt aangetast) in dezelfde richting en houdt daarbij de onderlinge afstanden zoveel mogelijk in stand. Ook hier zijn wat uitzonderingssituaties te bedenken.
ls de bal bij een tegenstander in de eindzone (circa laatste 20 meter tot de achterlijn), dan vervalt de ‘plicht’ tot zonedekking rondom de bal. Daar is het voorkomen dat er geschoten kan worden en is druk op de bal noodzaak.
Onderlinge communicatie over wanneer en in welke richting te bewegen, overdracht van spelers, passlijnen dichtzetten, op lijn blijven en het duidelijk maken aan de ander welke verantwoordelijkheid de speler neemt, is zéér belangrijk.
Zonedekking die effectief wordt uitgevoerd, voorkomt dat er gaten ontstaan in de verdediging. Spelers stappen nooit ver uit (dekken nooit ver door).
Spelers moeten gaan beseffen dat de ruimte afdekken belangrijker is dan de ogenschijnlijk via de positie gekoppelde tegenstander.
Spelers blijven verdedigend in positie ten opzichte van de omringende medespelers en passeren hen nooit in breedte of lengte van het veld.
De meest ideale formatie in verdedigend opzicht om zonedekking in te spelen is 1-4-4-2. Elk ander systeem heeft meer of grotere nadelen dan dit.
De verdedigende formatie staat los van die in balbezit.
De bovenstaande essentie moet uitvoerig besproken worden met spelers en staf om het succesvol te maken. De coaches moeten het systeem goed zelf begrijpen, want bij een transitie volgen vragen van de spelers! Trainers moeten tijd besteden om de basis goed uit te leggen en te verifiëren of het team die basis begrijpt, maar ook of ze achter het systeem staan. Goed uitgevoerd, is het een garantie voor minder doelpunten tegen. En minder doelpunten tegen is een garantie voor een hogere klassering. Naast dat grootste en belangrijkste voordeel staat de organisatie vast en dat geeft op termijn zekerheid en rust. Verder hoeft er veel minder gelopen te worden. Wat ook erg prettig is: Het is nagenoeg onafhankelijk van de formatie van de tegenstander. Het is enkel wat accenten aanbrengen en wijzen (of beter bevragen) op wat iedere opstelling met zich mee kan brengen. De lastigere kant is dat het meer communicatie en discipline vereist. Maar dat laatste is met de juiste begeleiding spelers prima bij te brengen.
Onderlinge afstanden
Verdedigen (in de zone) is in de basis niet meer dan de ruimte en daarmee de tijd om te voetballen voor de tegenstander zo klein mogelijk maken. Dichtbij elkaar spelen zodat de opponent weinig tijd heeft om de bal aan te nemen en te passen. Maar bijvoorbeeld ook om het spelen tussen twee mensen door lastig te maken. Hoe kleiner de afstanden tussen spelers, hoe lastiger het is er tussendoor de passen zonder de kans op een onderschepping. Daarnaast moeten tegenstanders in de as van het veld voorin over de grond nagenoeg onbereikbaar worden gemaakt doordat de passlijnen daar naartoe dichtgezet worden.
In de breedte
Als ik goed geïnformeerd ben, zijn de velden in de Eredivisie 68×105 meter. De breedte van de 16-meter is 40,5 meter. Een cross- of breedtepass over 50 meter is bij 80km per uur ongeveer 2,2 seconden onderweg als de bal vlak gespeeld wordt. Tel daar de tijd die nodig is voor de balaanname bij op en de bal is nog wat langer onderweg voordat deze onder controle is. In die tijd kan een speler vrij gemakkelijk 15meter afleggen. Zeker als hij wat vooruit kijkt en anticipeert op het spel. Dit is allemaal informatie om in gedachten te houden bij het neerzetten van een verdediging.
Logisch geredeneerd is het de bedoeling spelers buiten de 16-meter te houden, ook in de breedte. Wanneer de tegenstander het spel direct verplaatst in de breedte, dan is het voldoende om met vier verdedigers en onderlinge afstanden van 10 meter te spelen. Dan is er 45 meter af te dekken doordat de beschreven 15 meter te overbruggen is tijdens de breedtepass van de tegenstander (de snelste manier van verplaatsen van het spel). Als het spel wat verder van de 16-meter is verwijderd, volstaat dat zeker. De afstanden onderling kunnen dan zelfs nog wat vergroot worden tot 12 meter. Komt het dichterbij en de bal is aan de zijkant van het veld, dan wordt het een ander verhaal. Daar volgt verderop wat meer over.
Basisprincipe 1: Zorg dat je in het gebied voor het eigen doel, altijd 3 verdedigers behoudt. De twee centrale verdedigers plus een back. Zij zijn normaal gesproken ook de beste verdedigers.
Onderzoek wijst uit dat dit noodzaak om voor het doel optimaal te verdedigen. Met twee mensen geef je tegenstanders te veel ruimte en kunnen ze te gemakkelijk te dicht bij het doel komen. Een middenvelder laten assisteren, betekent in principe een zwakkere verdediger posteren.
Dit eerste principe betekent een aantal zaken:
De vier verdedigers dekken buiten de laatste 20 tot 25 meter van het eigen doel nooit ver voorwaarts door en blijven met elkaar op een lijn. Stapt een verdediger wel door, dan zijn er op het hoogste niveau altijd tegenstanders die de ruimte achter hem direct pakken. Vandaar dat je niet uitstapt in zoneverdediging. Wat er wel moet gebeuren: Verdedigers coachen de passlijn dicht of dekken een klein stukje door en dragen dan over aan de man voor hen. Zie figuur 2 voor een uitleg.
Figuur 2. Als aanvaller 9 naar de bal toe beweegt en 4 volgt de tegenstander, ontstaat er direct ruimte achter hem. Blauw nummer 10 kan die ruimte bijvoorbeeld pakken. In zonedekking moet 4 blijven staan en de passlijn dicht coachen door nummer 8 naar links te dirigeren. Eventueel kan 4 klein stukje meelopen en ondertussen 8 laten zakken om de speler over te dragen. Je kunt zeggen dat 2, 3 en 5 de ruimte achter 4 dicht kunnen knijpen, maar dat biedt aan de zijkant dichtbij het doel tegenstanders veel ruimte. Het geeft onrust.
Zijwaarts uitstappen door een back, wordt niet gecorrigeerd door een centrale verdediger (CV-er), maar door een middenvelder die tussen de CV-er en de back inzakt vóórdat er een aanvaller die ruimte kan pakken. Op deze manier kan de organisatie voor het doel met drie mensen in stand gehouden worden.
Dus tussen de drie mensen die in het centrum blijven staan, worden de afstanden op ongeveer 10 meter gehouden. De CV-ers komen in de breedte eigenlijk nooit buiten de 16-meter. De afstand tussen de back en de dichtstbijzijnde centrale verdediger kan wel groter zijn, maar daar behoort dan een middenvelder tussen te zakken. Zie figuur 3 voor een uitleg.
Figuur 3. Verdediger 5 stapt uit op aanvaller 7. Centraal moet de organisatie staande blijven. 8 moet daarom tussen 4 en 5 inzakken om de ruimte af te dekken. 10 neemt de plek van 8 over. Wordt de bal weer teruggespeeld, dan kan iedereen weer terug in de oorspronkelijke organisatie schuiven.
De middelste linie met vier mensen staat in principe ook met 10 meter tussen elkaar of als het spel wat verder van hen verwijderd is, kan het wat groter gemaakt worden naar 12 meter. Afhankelijk van de formatie van de tegenstander en de balsnelheid aan hun kant, valt te bezien wat nodig is. Daarnaast is het iets verder uit elkaar zetten handiger als je passlijnen naar eventuele buitenspelers dicht wilt zetten vanuit een back of centrale verdediger. Dat kun je doen met de buitenste middenvelders. Maak je het wat breder, dan is de noodzaak om intensief te kantelen wat minder groot, maar de ruimtes tussen de middenvelders worden wat groter. Maar als er van achteruit goed gecoacht wordt, dan is het middenveld in staat om de passlijnen dicht te houden. Ook in de middelste linie is het belangrijk om op lijn te blijven om diagonale passlijnen tussen de spelers door lastiger te maken. Een kleine stap voorwaarts kan al flinke gevolgen hebben in de mogelijkheden om tussen de linies een schuine inspeelpass te geven. Zie figuur 4.
Figuur 4. Als oranje speler 6 een klein stukje voorwaarts stapt, wordt de hoek van afspeelmogelijkheden voor de man met de bal, een stuk vergroot. Een extra reden om zo goed mogelijk op lijn te blijven spelen.
De twee voorste spelers zijn belangrijk om vooral de bal aan één kant te houden en het kantelen zo veel mogelijk te beperken. Als het spel vaak verlegd wordt in de breedte van het veld, moet het volledige team veel meters afleggen. Daarnaast is hun tweede taak de passlijn naar de verdedigende middenvelder(s), die gepositioneerd staan in de as van het veld, zo veel mogelijk dicht te zetten. Zij hebben dus niet een zone waarvoor ze verantwoordelijk zijn, maar krijgen een paar taken mee. Zij moeten dat onderling vooral goed afstemmen en bekijken hoe je het kantelen kunt beperken of vertragen én het inspelen van het middenveld in de as zoveel mogelijk kunt beperken. In dat laatste is coaching vanuit het middenveld weer belangrijk. Het is voor de spitsen ook belangrijk niet te ver uit elkaar te spelen, zodat ze passlijnen naar een verdedigende middenvelder afwisselend kunnen dichtzetten. Ze moeten dus niet te lang nodig hebben om dit aan elkaar over te dragen. Staan ze te ver uit elkaar, dan krijgen ze dat niet voor elkaar en zal er in het midden tussen hen ongewenste ruimte ontstaan in de as.
In de lengte van het veld
De afstanden tussen keeper, laatste linie, middenveld en de voorste twee zijn even zo belangrijk als de meters in de breedte. Het gehele team dient in zonedekking mee te bewegen met het spel van de tegenstander en de onderlinge afstanden in de lengte van het veld dienen daarbij zo veel als mogelijk in stand gehouden te worden. De rol van de keeper is zeer belangrijk met betrekking tot de ruimte achter de verdediging. Ook hierbij kan gerekend worden met balsnelheden en sprintafstanden. De sluitpost dient positie te kiezen zodat de bal niet onverwacht over hem heen gelegd kan worden, maar wel zo dat hij ballen kan oppikken die tussen hem en de verdediging vallen. Echter als de verdediging goed meebeweegt met het spel van de tegenstander, dan zullen die ballen er zeer beperkt zijn of ze zijn heel gemakkelijk op te pakken door de goalkeeper. 25 tot 30 meter tussen de achterhoede en de keeper lijkt de ideale afstand te zijn mits de zonedekking in het meebewegen met het spel goed functioneert. Daarover later meer.
Tussen de verdediging en de middelste linie is de afstand zoveel mogelijk hetzelfde (als de afstanden onderling in de breedte) onafhankelijk van waar de bal bij de tegenstander zich bevindt. Ook hier geldt dat 10 tot 12 meter tussen de linies ideaal is. Wordt het groter gemaakt dan krijgen spelers die goed tussen de linies spelen te veel tijd. Alleen als de bal in de eindzone is, moet de middelste linie de zoneverdediging loslaten als middenvelders van de tegenstander de laatste 20 meter binnen gaan. Dan geldt mandekking. Zoals eerder beschreven moet af en toe een middenvelder tussen de back en de centrale verdediger terugzakken.
Ook de afstand tussen de twee voorste spelers en de middelste linie moet niet te groot zijn, omdat er anders geen ondersteuning te verzorgen is voor deze spitsen in de ruimte achter hen. Het is dan gemakkelijker om middenvelders van de tegenstander in te spelen en het risico is dat middenvelders van het eigen team dan gaan doordekken en dat moet voorkomen worden. Bovendien krijgen ze, eenmaal bereikt, te veel tijd.
Samenvattend, afstanden in zonedekking
De onderlinge afstanden zijn een belangrijk eerste onderdeel waar een trainer mee aan de slag kan gaan. Doet men dat, dan gaan spelers vragen stellen: Moet ik nu wel of niet uitstappen, zijwaarts of voorwaarts? Vertellen wat een speler in die specifieke situatie moet doen, is mooi. De volgende situatie zal echter weer een klein beetje anders zijn. Het is daarom belangrijk dat er een uitleg gegeven wordt waarom er wel of niet uitgestapt kan worden in bepaalde situaties. Die uitleg moet toepasbaar zijn op meerdere situaties. Het moet spelers handvatten geven om situatie te herkennen en de juiste keuzes leren maken.
——-
In de volgende blogs worden onderstaande onderwerpen over zonedekking nog behandeld.
Meebewegen als team met het spel van de tegenstander. Wat gebeurt er?
Op lijn blijven spelen en waarom het zo belangrijk is.
Overdracht tegenstanders in lengte en breedte van het veld
De rol van de keeper
04
June
2019
Mijn analyses op Voetbalprimeur.nl januari t/m mei 2019
Author:
Ruud Bijnen
Met veel plezier heb ik in het voorjaar van 2019 analyses geschreven over PSV, Ajax, Feyenoord en Oranje. Omdat de Amsterdammers het erg goed deden in de Champions League ging het uiteindelijk veel over hen. De artikelen werden veel gelezen en inhoudelijk kreeg ik een aantal keren mooie positieve reacties. Hieronder de links naar de pagina’s.
28 januari 2019, Feyenoord-Ajax: 6-2 (over zonedekking bij beide teams)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/862969/hoe-feyenoord-n-vooral-ajax-hopeloos-faalden-in-zonedekking.html
4 februari 2019, PSV-Fortuna Sittard: 5-0 (over tegen 10 man spelen en Luuk de Jong)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/864063/hoe-psv-profiteerde-van-man-extra-en-de-jong-zijn-klasse-bewees-tegen-fortuna.html
25 februari 2019, PSV-Feyenoord: 1-1 (over het drukzetten van PSV)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/867070/waarom-het-drukzetten-van-psv-tegen-feyenoord-totaal-niet-uit-de-verf-kwam.html
28 februari 2019, Feyenoord-Ajax: 0-3 (over Frenky de Jong)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/867529/waarom-de-jong-defensief-top-was-en-offensief-minder-indruk-maakte-tegen-feyenoord.html
4 maart 2019, Excelsior-PSV: 0-2 (over de voorhoede van PSV)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/868108/waarom-lozano-een-voorbeeld-kan-nemen-aan-bergwijn-en-de-jong.html
11 maart 2019, PSV-NAC: 2-0 (over Ihattaren)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/869137/waarom-psv-goud-in-handen-heeft-met-ihattaren-en-waar-hij-zich-nog-kan-verbeteren.html
14 maart 2019, Ajax-PEC Zwolle: 2-1 (over het gemis van De Jong en Ziyech)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/869573/waarom-ajax-de-jong-en-ziyech-goed-had-kunnen-gebruiken-tegen-pec-zwolle.html
25 maart 2019, Nederland-Duitsland: 2-3 (over zonedekking bij Oranje)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/871140/hoe-tegen-duitsland-schrijnend-duidelijk-werd-dat-oranje-faalt-in-zonedekking.html
1 april 2019, Ajax-PSV: 3-1 (over het omschakelen naar aanvallen)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/872088/waarom-psv-het-verdedigend-beter-op-orde-had-dan-ajax-maar-toch-de-boot-in-ging.html
11 april 2019, Ajax-Juventus: 1-1 (over Matthijs de Ligt)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/873574/waarom-fenomenale-de-ligt-bij-juventus-n-g-beter-tot-zijn-recht-zou-komen.html
17 april 2019, Juventus-Ajax: 1-2 (over Hakim Ziyech)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/874448/waarom-ziyech-ondanks-zijn-gemiste-kansen-tegen-juve-goud-waard-is-voor-ajax.html
1 mei 2019, Tottenham-Ajax: 0-1 (over Donny van de Beek)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/876445/de-40-seconden-tijdens-spurs-ajax-die-de-klasse-van-van-de-beek-opsommen.html
9 mei 2019, Ajax-Tottenham: 2-3 (over Daley Blind)
https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/877619/waarom-blind-in-de-champions-league-return-tegen-spurs-minder-goed-speelde.html
31
May
2019
Hypes of toevoeging? Deel 2 – Overtal creëren
Author:
Ruud Bijnen
Hypes in het voetbal?
Het voetbal is altijd in ontwikkeling. Enkele coaches lopen daarin voorop en bedenken wat. Anderen doen het na en soms zonder te weten wat eigenlijk de exacte achtergrond is en hoe de werking bedoeld is. Deze wel of niet “gehypete” onderwerpen zal ik verdiepen. Wedstrijden feitelijk analyserend kwam ik tot de conclusie dat sommige nieuwere tactieken niet of nauwelijks wat toevoegen als je er met eenvoudige logica naar kijkt. In enkele gevallen zitten er duidelijke nadelen of risico’s aan. Zijn deze wel duidelijk en ingecalculeerd? Worden de ogenschijnlijke voordelen wel benut in de praktijk? Of is het niet verstandiger de conventionele tactiek van een kleine aanpassing te voorzien in plaats van een overstap te maken naar een zogenaamde modernere tactiek?
Een man extra creëren
“Een overtal vormen”, daar hoor ik op het hoogste niveau veel trainers over praten in de media. Overtal in balbezit lijkt een gewenste situatie op het veld in de ruimte waar de ploeg de bal heeft. Luisterend naar trainers en lezend wat ze erover te zeggen hebben, lijkt “overtal” bijna een doel op zich te worden. Ik vroeg me af of het aanvallend gezien wel zo zinvol is.
De eerste vraag die in mij opkomt, wat is het doel van een overtal? Antwoorden die ik kan bedenken zijn de volgende:
De kans vergroten dat de bal in bezit blijft.
Door het uitspelen van het overtal, iemand met de bal een linie verder krijgen richting doel tegenstander.
Het lokken van tegenstanders met het overtal om vervolgens de bal te verplaatsen naar daar waar de ruimte is.
Bij balverlies meer mensen in de buurt van de bal hebben om de kans te vergroten deze direct weer terug te veroveren.
Als ik mijn oor goed te luisteren heb gelegd is een overtal van één speler extra voldoende voor trainers om het als succesvol te zien. Dus twee eigen spelers tegen één tegenstander of drie tegen twee is voldoende. Maar hoe lang moet je dat overtal hebben? Een (fractie van een) seconde, twee of vijf? Tien tot vijftien meter zal ongeveer de gemiddelde afstand zijn tussen spelers in het veld en dit is binnen twee seconden met even aanzetten makkelijk te overbruggen. Zeker met de explosieve kracht op de hoogste niveaus. Dus meer dan twee seconden een overtal hebben, lijkt al nagenoeg onmogelijk als de tegenstander even gas geeft. Tenzij en zonedekking wordt toegepast. Daar verderop in dit artikel meer over. Of gaat het erom dat het overtal benut wordt op een manier dat er in de laatste zone van het veld, dichtbij het doel van de tegenstander, een man vrijgezet wordt. Maar heette dit alles vroeger niet gewoon goed positiespel spelen? Is daar wel een man extra voor nodig?
In de meeste gevallen staat er op papier in de eigen verdediging al een overtal tegen de aanvallers van de opponent. In Nederland zijn er meestal drie aanvallers, soms twee en zelden één. Met gemiddeld vier verdedigers sta je altijd met één of enkelen meer in de achterste linie. Soms wordt er opgebouwd met drie verdedigers op lijn en twee hoger staande backs. Zijn de diep staande vleugelverdedigers dan nog mee te rekenen als verdediger in de opbouw? Ver terug op eigen helft heb je bovendien ook nog de eigen keeper die je kunt gebruiken. Zakt een tegenstander ver in, dan kom je dichtbij de middellijn te staan met de eigen verdediging. Maar wat heb je aan een overtal achterin? Hoe kun je het overtal benutten? “Lokken” lijkt hierin het toverwoord. Om een of twee linies dichter bij het doel van de tegenstander ruimte te krijgen, moeten er spelers uitstappen op de verdedigers met de bal. Een linie verder moeten dan teamgenoten in beweging komen en de ruimte die ontstaat benutten. Maar werkt dat zo op de hoogste niveaus? Goed georganiseerde zonedekking, zal niet erg bereid zijn uit te stappen. Zeker niet als het gelijk staat of als er een voorsprong te verdedigen is.
Zonedekking laat zich dus minder snel uit de stellingen lokken. Verdedigen in de zone is een rem op het druk zetten op en rondom de bal. Even gas geven richting de bal, zal minder snel gebeuren dan bij mandekking. Bij een verdediging 1-4-4-2 in de zone staan veelal de twee spitsen tegen vier verdedigers en staan er twee rijtjes van vier in middenveld en verdediging (zie figuur 2). Daarentegen bij mandekking op het middenveld of achterin zullen tegenstanders hun man volgen en is een overtal theoretisch veel lastiger te bereiken of vast te houden (zie figuur 1). Tenzij de mandekking niet goed wordt uitgevoerd natuurlijk. Dus het verzorgen van een man extra tegen een tegenstander die in zonedekking speelt lijkt gemakkelijker dan tegen een ploeg die in mandekking speelt.
Figuur 1. Mandekking door rood op het middenveld. Overtal is voor het gele team lastig te realiseren.
Figuur 2. Zonedekking op het middenveld. Met de back (geel 2) is een overtal te realiseren aan de zijkant met 8 en 7.
In de as op het middenveld is de nog man extra moeilijk te bewerkstelligen mede vanwege een andere trend: “de as dicht zetten”. Daardoor blijft eigenlijk realistisch gezien alleen een overtal creëren aan de zijkant over, zoals bijvoorbeeld in figuur 2. Daarin is zichtbaar dat met de gele spelers 2, 7 en 8 een tijdelijk overtal te vormen is tegen de rode 11 en 5. De backs spelen dus vaak dé belangrijkste rol in het verzorgen van een man extra ergens op het veld. Wil een team wat aan het overtal hebben, dan is het belangrijker dat de rest van de eigen spelers niet naar de balkant trekt overigens. De ruimtes worden daardoor namelijk kleiner gemaakt en de speelruimte voor het overtal beperkt. In het beste geval kun je met het overtal dus aan de zijkant van het veld een speler vrij zetten in de laatste 20 meter van het veld die de bal kan voorgeven.
Voorin een man extra regelen, is nog lastiger omdat er in de basis altijd minder aanvallers zijn dan verdedigers van de tegenstander. Theoretisch gezien moeten er daarom minimaal twee mensen doorschuiven om voorin met een overtal te komen. Zorgt men daarvoor, dan is er direct een risico in de omschakeling naar verdedigen omdat er op het middenveld of de achterhoede mensen weggehaald worden. Maar er wordt tegenwoordig wel bij diverse clubs zo gespeeld dat het wel mogelijk wordt. In figuur 3 staan de spitsen wat meer tussen de linies gezakt, zijn de buitenspelers naar binnen getrokken en komen de backs heel hoog op. Om het verdedigende risico te beperken zakt er meestal een middenvelder terug in de verdediging. Maar het bereiken van de drie spitsen wordt wel bemoeilijkt door de kleine ruimtes die ontstaan voorin en vaak staan er vier mensen voor in de zone. Het is natuurlijk ook erg afhankelijk van de reactie van een tegenstander op deze situatie. Maar op deze wijze kom het gele team wel met een overtal te staan over de gehele breedte voorin. In de praktijk wordt er meestal veelvuldig in een U-vorm rondgespeeld en worden de twee middenvelders en de drie aanvallers weinig bereikt.
Figuur 3. Mogelijkheid om overtal te creëren met hoogstaande backs.
Een groot nadeel van overtal creëren dat benoemd moet worden: er zijn extra medespelers voor nodig, maar dat trekt bijna per definitie ook extra tegenstanders aan. Daarmee worden de ruimtes rondom de bal vaak kleiner. Dat is nooit handig tenzij een team exceptionele kwaliteiten heeft in de kleine ruimte. Met deze klasse kan uit deze kleine ruimtes gevoetbald worden. Het spel is daarmee te verplaatsen naar daar waar wel ruimte ligt voor een medespeler. Een volgende nadeel: Een overtal op de éne plek zorgt voor een ondertal op een andere plek. Verovert de tegenstander de bal, dan kunnen zij hun overtal zoeken en benutten. Er ontstaat vaak kwetsbaarheid in de omschakeling naar verdediging.
Conclusie
In de praktijk zijn de nuttige overtallen te vinden aan de zijkanten voorin, waarmee iemand vrij gezet wordt richting de achterlijn en een voorzet kan afgeven.
Achterin is een man extra alleen nuttig als de tegenstander zich daardoor laat weglokken. Dat gebeurt meestal pas als de tegenstander echt wil winnen of tegen een achterstand aan kijkt. Laat men zich weglokken, dan is er op het middenveld of voorin een man extra te creëren. De volgende stap is het uitspelen in een hoog tempo voordat de opponent weer terug in positie is.
Op het middenveld in de as richting laatste zone is het vrijwel onmogelijk om een overtal te forceren tegen compact verdedigende ploegen. De ruimtes zijn daar klein. Lukt dat wel, dan is het juist de kunst direct uit die drukte te voetballen naar daar waar de ruimte is ontstaan.
Voorin kun je wel voor extra mensen voor het doel zorgen (bijvoorbeeld door buitenspelers aan de binnenkant van de backs te positioneren), maar dat brengt over het algemeen net zo veel tegenstanders mee. Het inbrengen van de bal in overvolle strafschopgebieden lijkt vervolgens meer op toevalsvoetbal (hopen dat de bal goed valt) dan op met een gedachte zoeken naar een doelpunt.
Maak overtal geen doel op zich. Het is belangrijk ook goed na te denken over de nadelen ervan. Vaak is de balans in veldbezetting weg en liggen er risico’s in de omschakeling naar verdedigen. Vanuit mijn eigen ervaring als analist worden wedstrijden vooral gewonnen door de teams die balans hebben in de veldbezetting, slimmer zijn in het positie kiezen tussen de tegenstanders om hen heen. Veel doelpunten worden bijvoorbeeld juist door spitsen gemaakt die tegen meerdere tegenstanders slimmer positie kiezen. Kijkgedrag, timing, met een voorbeweging ruimte creëren zijn daarin vooral belangrijk. Het uit positie lokken van een tegenstander, of het uitspelen van een tegenstander met een overtal is slechts één van de instrumenten om ruimte te maken en niet het beste noch het gemakkelijkste.
24
December
2018
Hypes of toevoeging? Deel 1 – Vijfmansverdediging
Author:
Ruud Bijnen
Hypes in het voetbal?
Het voetbal is altijd in ontwikkeling. Enkele coaches lopen daarin voorop en bedenken wat. Anderen doen het na en soms zonder te weten wat eigenlijk de exacte achtergrond is en hoe de werking bedoeld is. Een aantal vernieuwende onderwerpen die de laatste jaren veelvuldig terug keren in (de media rondom) het voetbal zijn hier opgesomd.
Vijfmansverdediging
Overtal creëren
De as vol zetten met spelers (aanvallend en verdedigend)
Zo veel mogelijk mensen voor het doel (aanvallend)
Deze wel of niet “gehypete” onderwerpen zal ik verdiepen. Wedstrijden feitelijk analyserend kwam ik tot de conclusie dat sommige nieuwere tactieken niet of nauwelijks wat toevoegen als je er met eenvoudige logica naar kijkt. In enkele gevallen zitten er duidelijke nadelen of risico’s aan. Zijn deze wel duidelijk en ingecalculeerd? Worden de ogenschijnlijke voordelen wel benut in de praktijk? Of is het niet verstandiger de conventionele tactiek van een kleine aanpassing te voorzien in plaats van een overstap te maken naar een zogenaamde modernere tactiek?
Intro vijfmansverdediging
Geen idee wanneer het zijn intrede deed (Van Gaal op het WK in 2014?), maar steeds meer ploegen verdedigen met 5 mensen naast elkaar. Iemand heeft het een keer bedacht. Ik heb me vaak afgevraagd wat de achterliggende gedachte is. Het lijkt voor mij van buitenaf om meer verdedigende zekerheid in te bouwen: ruimtes verkleinen en meer mensen in de as voor het doel. Wellicht zit er in sommige gevallen een diepere uitleg achter. Gaat het om wat het aanvallend of omschakelend brengt?
Verdedigende pluspunten
Gesproken in algemene bewoordingen vanuit simpele logica en onafhankelijk van de tactiek van de tegenstander, kan ik de volgende voordelen benoemen in verdedigend opzicht.
Met vijf verdedigers zijn de afstanden tussen hen te verkleinen als dezelfde ruimte verdedigd wordt als met vier verdedigers. Dan moet er wel gewerkt worden met defensieve zones en niet met mandekking. Een bal tussendoor steken, wordt dan een stuk lastiger evenals het maken van een actie tussen de verdedigers door. De ruimtes zijn daarvoor dan erg klein.
Een tweede voordeel kan zijn dat met dezelfde onderlinge afstanden de spelers wat breder te plaatsen zijn. Als een tegenstander de bal verplaatst, dan hoeft er minder afstand gekanteld te worden.
Het derde pluspunt is dat er met een back zijwaarts uit te stappen is terwijl de ontstane ruimte achter hem afgedekt wordt en tegelijkertijd toch drie verdedigers in het centrum voor het doel staan. Daarvoor is dan minder snel een inzakkende middenvelder nodig. Drie mensen in de as voor het doel zijn wel de norm in het voetbal op het hoogste niveau. Dat is hiermee zonder hulp van een middenvelder makkelijker in stand te houden.
Voordeel 1: Onderlinge afstanden kleiner
De breedte van een viermansverdediging is normaliter circa 30 meter. De onderlinge afstanden zijn dan dus 10 meter gemiddeld. Vijf mensen die dezelfde breedte verdedigen kunnen de onderlinge afstand dus verkleinen naar 7½ meter. In de praktijk is echter zichtbaar dat 5 verdedigers juist breder gaan staan en 40 meter pakken (vaak meer nog) tussen de beide backs. De gemiddelde afstand tussen de verdedigers blijft dus 10 meter of wordt zelfs groter.
Oordeel zelf kijkend naar een ploeg met een vijfmansverdediging. Onthoud dat de breedte van het zestienmetergebied 40 meter is. De afstand tussen de zijlijn en de zijkant van de zestien is circa 13 meter in het profvoetbal. Hoe ver staan beide backs uit elkaar?
Figuur 1: Viermansverdediging, ingezakt in compacte 1-4-4-2 met afstand circa 30m tussen de backs.
Figuur 2: Vijfmansverdediging, ingezakt in 1-5-4-1 met afstand circa 40m tussen de backs. Minder ruimte naar de zijkant, onderlinge afstand gelijk aan die bij vier verdedigers in het vorige figuur.
Voordeel 2: Minder afstand afleggen
Met dezelfde onderlinge afstanden (circa 10 meter) als bij vier verdedigers is met vijf man 40 meter breed te verdedigen in plaats van 30 meter. Voordeel 1 vervalt dan. Als de volledige verdediging naar links gekanteld staat, dan is de afstand tussen de rechtsback en de rechter zijlijn ongeveer 30 meter bij vier verdedigers. Met dezelfde onderlinge afstanden bij vijf defensieve spelers, wordt deze ongeveer 20 meter. Als het spel door de tegenstander verlegd wordt van zijlijn naar zijlijn, dan is de verplaatsing dus nog maar 20 meter voor alle spelers en niet meer 30 meter. Als je dat veertig keer in een wedstrijd moet doen, dan scheelt dat nogal wat energie. Zeker als de wedstrijd zich in een hoog baltempo afspeelt. Echter met het op de juiste manier druk zetten op het middenveld en voorin, kun je ook de bal grotendeels aan één kant houden en het aantal verplaatsingen verminderen. Dus in dit opzicht voegt de omzetting naar een defensie met vijf spelers weinig toe als je het ergens anders op het veld slimmer doet.
Bovendien, zet je er een driemansmiddenveld voor (wat ook nogal eens zichtbaar is), dan zouden zij juist extra meters moeten kantelen en dat is in een hoog tempo niet te belopen. Alleen als je dan weer de afstanden vergroot tussen deze drie middenvelders, dan is het kantelen naar de buitenkant wel haalbaar. Echter dan is er veel meer ruimte voor passes in de as tussen de linies. Daarom zullen de buitenste verdedigers bij ballen aan de zijkant op het middenveld moeten uitstappen om dat te compenseren. Kortom, dan is het voordeel van de viermansverdediging direct weer weg.
Figuur 3: Vijfmansverdediging met driemansverdediging ervoor. Ruimte tussen middenvelders vergroot om het kantelen te kunnen belopen, maar ruimtes naar spitsen toe zijn daardoor groter.
Voordeel 3: Rugdekking van middenveld minder belangrijk
Stel dat één van beide backs op de bal wil verdedigen bij een tegenstander die tegen de zijlijn aan staat en/of wat hogerop staat. Er valt bij een viermansverdediging direct een gat tussen de betreffende vleugelverdediger en zijn drie collega’s uit de laatste linie. Zeker als gekeken wordt naar het feit dat in het topvoetbal de as met drie verdedigers dichtgehouden dient te worden. De overige drie “behoren” dus niet uit te stappen en ruimte voor het doel in de as af te dekken. Het gat dat ontstaat tussen een centrale verdediger en de uitstappende back moet ideaal gesproken gedicht worden door een middenvelder. Met vijf spelers achterin is er minder behoefte aan het dichten van het gat vanuit het middenveld. De rugdekking kan verzorgd worden door de extra verdediger. Maar ook hier kun je stellen dat de extra man die soms nodig is (om de ruimte te dekken) prima vanuit het middenveld te halen is. Zeker omdat deze ruimte niet altijd afgedicht hoeft te worden. Als het niet nodig is, dan staat er dus iemand die niet erg functioneel is en die meer naar voren geschoven kan worden.
Figuur 4: Viermansverdediging zoals in zonedekking het zijwaarts uitstappen van de back opgevangen dient te worden.
Figuur 5: Vijfmansverdediging waarbij zichtbaar is dat vanuit het middenveld niemand hoeft in te zakken. 3 staat er al.
Zonedekking tegenover mandekking
In Nederland heb ik nog nooit een team in een effectief uitgevoerde zonedekking zien spelen. Het gaat wat ver om uit te leggen hoe dat precies in elkaar steekt. Dat is een boek op zich. Het Napoli van trainer Sarri in het begin van het seizoen 2017-2018 was een voorbeeld van hoe het dichtbij perfectie komt. Enkele van de meest belangrijke richtlijnen voor de achterste linie (want daar gaat het hier om) zijn:
Het gaat om ruimte verdedigen en niet een tegenstander. Deze ruimte verschuift met het spel mee.
De onderlinge afstanden in de breedte worden gelijk gehouden, eventueel wat verkleind richting het doel of als er iemand uitstapt.
De achterste linie speelt op lijn.
Niet verder doordekken dan halverwege de afstand tot de linie voor je. Dan draag je over aan een middenvelder.
In het centrum voor het doel behoud je altijd drie verdedigers.
Als een back zijwaarts uitstapt (bij 4 verdedigers), dan moet een middenvelder de ruimte tussen de back en centrale verdediger opvullen.
De uitvoering van zonedekking vergt meer onderlinge communicatie in het veld dan bij mandekking. Wat ik hiermee wil zeggen is dat met vijf verdedigers op lijn in plaats van vier, de coördinatie nog lastiger wordt. Dat is dus een sterk nadeel van het werken met vijf man in de achterste lijn. Het op lijn blijven staan en de onderlinge afstanden bewaken, het overdragen van spelers vergt constante afstemming.
Wordt er wel doorgedekt vanuit de achterste linie in voorwaartse richting – en dat gebeurt nagenoeg altijd, zeker bij vijfmansverdedigingen – dan vervallen alle drie hierboven uitgelichte voordelen. Dus als er al sprake is van voordelen van een vijfmansverdediging, dan moet er wél in zonedekking gespeeld worden. Gaat er een of meerdere verdedigers in de mandekking uitzakkende spitsen volgen, dan worden de onderlinge afstanden juist groter, moet er meer gekanteld worden. Kortom dan is er bij voorbaat al geen sprake meer van voordelen.
Wat is dan de redenering vanuit trainers om te kiezen voor een vijfmansverdediging?
Het zou kunnen zijn dat een slecht uitgevoerde viermansverdediging wellicht meer mogelijkheden tot het corrigeren van fouten dichtbij het doel heeft? Misschien kunnen gewogen statistieken uitwijzen of dat vijfmansverdedigingen minder doelpunten tegen krijgen? Voor mij lijkt het erop dat het meestal hierom te doen is: Een team krijgt veel tegendoelpunten en er wordt een verdediger bij geplaatst in de hoop dat het verbetert. Maar zit er dan een gezonde gedachte achter of wordt de hype gevolgd? Is er het besef wat de voor- en nadelen zijn? Weten de coaches hoe de voordelen behouden kunnen blijven en hoe de nadelen beperkt kunnen worden? In plaats van dat de conventionele achterste linie van vier beter georganiseerd wordt door een effectieve manier van zonedekking aan te leren, wordt getracht het probleem te tackelen door een extra man bij te plaatsen. Voor beiden geldt dat het prima kan werken, maar dat vergt visie en duidelijke uitleg richting de spelers. Alleen de hype volgen is onvoldoende.
Artikel over tactiek Oranje tijdens WK 2014
https://voetbaltactieken.nl/2017/08/15/bronzen-herinnering-nederlands-elftal-2014/
09
October
2018
Is analyse van voetballers in de media serieus te nemen?
Author:
Ruud Bijnen
Op het internet, op televisie en in kranten kom je regelmatig analyses tegen van voetballers. Soms van een team individuen tegelijk op basis van één wedstrijd. De analist geeft zijn mening over elf spelers. Met enkele voorbeelden wordt een speler op een voetstuk gezet of (vaker nog) onderuit gehaald. Niet erg netjes en feitelijk onterecht. Wat is analyseren van een individu? Hoe lastig is dat? Welke onderdelen zouden allemaal mee moeten tellen bij het vormen van een beeld van een speler?
Geen oordeel
Een wedstrijdanalyse zou niet mogen bestaan uit het uiten van meningen. Het is het weergeven van de feiten. “Dat was een goede loopactie” is geen feitelijke beschrijving. Iemand anders zou het een slechte loopactie kunnen vinden. Als de bovenstaande vertaald wordt naar “de speler kiest zijn timing, snelheid en richting zo dat hij bal met ruimte en tijd kan ontvangen met zijn gezicht naar het doel” dan wordt heel specifiek onderbouwd wat er gebeurt. Een lezer kan in dit geval zelf concluderen of een actie effectief is geweest. Dat is de basis van analyseren.
Voetbalhandelingen
Bij het analyseren zouden vage begrippen moeten ontbreken. Hoe kan (bijvoorbeeld) gemeten worden of een speler “scherp” is of juist niet? Wat is dat, “scherp zijn”? Wint de speler veel duels? Is hij veel aanspeelbaar of is hij zijn tegenstander een stapje voor door eerder bij de bal te zijn? Dit soort weinig zeggende termen die niet te vertalen zijn naar voetbalhandelingen zouden niet gebruikt moeten worden bij een analyse. Het winnen van duels en het aanspeelbaar zijn, is wel meetbaar en is te gebruiken in een onderbouwing van een prestatie op het veld.
Relatie tot de omgeving in het veld
Als er gezegd wordt “deze rechtsback geeft slechte voorzetten” dan wordt er vermoedelijk bedoeld dat zijn passes vanaf de flank niet aankomen bij een medespeler. Er kunnen vele oorzaken zijn. Een bal nauwkeurig voorgeven is tot op het hoogste niveau niet eenvoudig. Er zijn veel factoren die de kwaliteit van de voorzet beïnvloeden: Wat is de staat van het veld? Hoe wordt hij aangespeeld? Op welke snelheid en onder welke druk moest hij zijn voorzetten geven? Hoe is zijn tegenstander gepositioneerd? Kozen zijn medespelers goed positie voor het doel? Hoe stonden/liepen de verdedigers van de tegenstander? Wordt dit meegenomen in de analyse van het aanvallende onderdeel van de rechtsback, dan zou het kunnen dat het oordeel anders wordt. Misschien is belangrijk om te bekijken of de speler betere opties had. Was er ondersteuning waardoor de back één of meerdere andere keuzes had?
Verwachting trainer
Analisten bekijken zelden of nooit een training en weten niet wat een trainer meegeeft aan een speler of team. Ook de wedstrijdbesprekingen en individuele gesprekken zijn afgeschermd voor een buitenstaander. De coach kan heel logische zaken vragen maar het tegengestelde is evengoed mogelijk. Als een speler goed luistert naar de trainer en uitvoert wat van hem gevraagd wordt, dan kan hij onlogische zaken doen die niet effectief zijn. Voetballers doen over het algemeen wat van hen wordt gevraagd, zelfs als dit tegen hun eigen logica ingaat. Maakt het volgen van instructies een speler dan “slecht”? Het uitvoeren van de door de trainer gegeven taken wordt immers gezien als een buitengewoon nuttige kwaliteit van een speler.
Psychologische aspecten
Gekeken naar de trainer en de omgeving zijn er veel vragen die een analist zou kunnen meenemen om tot een degelijke analyse te komen. Daarnaast telt het mentale aspect mee. Hoe is de psychologische staat van een voetballer bij aanvang wedstrijd? Beïnvloedt dit zijn spel?
Hoe is er getraind de laatste trainingen voor een wedstrijd?
Is de speler ervaren of onervaren?
Hoe is de relatie met de trainer? Met zijn medespelers?
Hoe is de privésituatie op het moment van de wedstrijd?
Zit er extra druk op een wedstrijd?
Op welke manier wordt er input gegeven vanaf de zijkant tijdens een wedstrijd of in de rust?
Wat roept het publiek over of naar een speler?
Wat is er in de media geschreven voorafgaande aan de wedstrijd?
Er kan gesteld worden dat het buitensluiten van al deze factoren hoort bij het voetbalvak. De topspelers beheersen dit bovengemiddeld goed. Dit neemt niet weg dat er soms een mentaal aspect van tijdelijke aard in de weg kan zitten.
Niet alleen balcontacten
Aangeven of een speler slecht of goed presteert (als een analist dit zou willen) is dus niet eenvoudig. De speler zou dan specifiek en gedurende de hele wedstrijd gevolgd moeten worden. Bovendien is er (complexe) achtergrond informatie nodig. Over het algemeen maken analisten alleen een analyse op basis van balcontacten. Het gaat echter om veel meer dan dat. Dat mag duidelijk zijn. Daarnaast zijn de balcontacten slechts een zeer klein onderdeel in het functioneren van een speler op het veld. Maximaal 4% van de speeltijd heeft een voetballer de bal. Aanvallen en verdedigen is dus vooral positie kiezen zonder bal. Veel analisten hebben daar onterecht te weinig aandacht voor.
Wat betreft het verdedigen zijn er relevante zaken die benoemd kunnen worden als het gaat om het beoordelen van voetballers. Hieronder een aantal zaken die niets met balcontact te maken hebben maar wel wat zeggen over de kwaliteit van een speler.
Positioneert een speler zich zo dat hij een (of meerdere) passlijnen blokkeert?
Staat hij zo opgesteld zodat de tegenstander het dichtste bij hem in de buurt niet ingespeeld wordt?
Kantelt hij snel mee en let hij daarbij op de afstanden ten opzichte van zijn medespelers?
Neemt hij een positie over als een medespeler overlapt?
Scant hij veelvuldig zijn omgeving?
Coacht hij de mensen specifiek en nuttig in zijn omgeving?
Verdedigt hij technisch goed? Laat hij zich niet uitspelen? Dwingt hij de tegenstander naar het verkeerde been?
Reageert hij goed op coaching van medespelers?
Aanvallend zijn ook vele handelingen op een rijtje te zetten die je kunt meenemen als je een speler bekijkt zonder dat daar een bal bij betrokken is, o.a.
Kijkt hij voldoende om zich heen?
Houdt een speler maximale afstand tot de tegenstanders om hem heen?
Opent hij passlijnen naar dieper staande spelers?
Staat hij open gedraaid richting doel tegenstander voordat de bal wordt ontvangen?
Als hij de bal ontvangt, heeft hij dan het maximaal aantal afspeelopties in zicht?
Loopt hij de ruimtes voor medespelers niet dicht?
Zijn loopacties technisch effectief? Is er een werkende voorbeweging? Is de richting goed gekozen? Is de actie explosief in het loskomen?
Maakt hij met loopacties ruimte voor medespelers?
Maakt hij met loopacties ruimte voor zichzelf?
Kijken naar de bal doet iedereen van nature. Het vergt oefening om daar vanaf te stappen en te kijken naar het bewegen van de spelers zonder bal. Op televisie is meestal niet het geheel aan spelers te zien en dat maakt analyse op basis van tv-beelden lastiger dan aanwezig in een stadion.
Balcontacten beoordelen
Er wordt in de beoordeling van spelers veel gesproken over het maken van “de juiste keuzes” aan de bal. Doet een speler dat wel of niet? Het lijkt zo eenvoudig te beoordelen, maar zelfs dat kan tegenvallen. Een voetballer kan een perfecte pass afleveren. Als een medespeler niet op tijd zag waar de pass naartoe ging en daardoor te laat kwam of niet de juiste ruimte inliep, wat betekent het dan? Krijgt de speler dan een “plusje” achter zijn naam? Was er oogcontact? Werd er gecoacht? Aan een pass zitten letterlijk twee kanten. Niet alleen de verzender bepaalt de kwaliteit van de pass, maar ook de ontvanger. Waren er misschien (nog) betere opties voor de man die pass verzorgde? En welk doel krijgt hij als speler mee van de coach? Balbezit of mag hij met risico kansen creëren?
Onhoorbaar
Een verdediger kan tegelijkertijd een passlijn dichtzetten maar ook ruimte weggeven daardoor. Als hij die ruimte overdraagt aan een ander, kan dat op zich een prima actie zijn. Belangrijk is wel dat de speler een duidelijke verbale boodschap doorgeeft waaruit blijkt wat zijn medespeler moet doen. Als zijn ploeggenoot de overgedragen tegenstander echter niet goed oppikt, kan het eruit zien als fout van de eerste speler. Vanaf de zijlijn is zelden hoorbaar wat spelers tegen elkaar zeggen. Dat gemis maakt analyse weer een stapje lastiger.
Statistieken in analyse
Voetbaldata is tegenwoordig een booming business. Als het om wedstrijddata gaat, zijn de cijfers tot op heden nagenoeg allemaal gebaseerd op balcontacten. De acties zonder bal zijn nog moeilijk meetbaar. Mogelijk komt daar in de toekomst door nieuwe technieken verandering in. Ondertussen moeten de statistische rapporten van wedstrijden met daarin de statistieken op een rij nauwkeurig geïnterpreteerd worden om zinvol te zijn. Het is essentieel dat de opgegeven waarden zeer zorgvuldig gedefinieerd zijn. “Aangekomen passes” zegt helemaal niets over de kwaliteit van de passing. Denk daar verder over na en de volgende vragen doemen op:
Zijn passes achterwaarts die aankomen interessant? Of zijwaarts?
Wat is de lengte van de passes? Allemaal korte en teruggekaatste passes zijn niet echt relevant.
Wat is de beginplek van de pass?
Had de gever veel of weinig tijd om de pass te geven? Hoeveel druk gaf de tegenstander?
Met welke snelheid bewoog hij toen hij de pass gaf?
Bracht de pass de ontvanger in een makkelijke of moeilijke situatie?
Zaten er passes bij die een goal veroorzaakte?
En als een pass niet aankwam: lette de ontvanger niet goed op of was de pass niet goed gegeven?
Richting, lengte, begin en eindpunt van een pass, zijn overigens al prima in kaart te brengen. Vermoedelijk ook snelheid van de speler en de pass. Maar het omzetten naar dit soort gegevens naar iets dat bruikbaar is voor een analist of scout, is allerminst eenvoudig.
Conclusie
Analyses van individuele spelers, wat is het nut ervan? Het is vaak veel te beperkt om serieus te kunnen nemen. Er is zo ontzettend veel te bekijken en te weten, liefst over langere termijn, om tot iets dat hout snijdt te komen. De analist moet op ontzettend veel letten en heeft veel relevante informatie niet beschikbaar. Daarbij is 95% van de acties zonder bal en daar is de aandacht meestal niet op gericht. Statistieken zeggen nauwelijks iets over het rendement van spelers. Dat maakt het analyseren van individuele spelers een niet te onderschatten vak op zich.
Oordelen over een speler, is nagenoeg onmogelijk. En toch zijn “analyses” gebaseerd op zeer gebrekkige informatie en kunde in de media schering en inslag. Het beïnvloedt de carrière van spelers zonder enige twijfel, helaas ook in negatieve zin. Misschien mogen journalisten daar wat meer bij stil staan.
10
August
2018
Trencin – Feyenoord: Analyse van de 1-0
Author:
Ruud Bijnen
Eén tegendoelpunt zegt iets over de staat van het positiespel én de manier van verdedigen door de Rotterdammers. Met analyse via vijf tekeningen wordt pijnlijk zichtbaar waar aan gewerkt moet worden. Beter positie kiezen in de opbouw en trainen op enkele basis voetbalprincipes. (Link naar beelden van het doelpunt: https://nos.nl/artikel/2245397-armetierig-feyenoord-voor-schut-tegen-trencin.html)
De veldbezetting opbouw Feijenoord
Kort voor het doelpunt is Feyenoord aan het opbouwen en doet dat in een veldbezetting zoals getoond in figuur 1. Daarin is direct zichtbaar dat de veldbezetting volledig uit balans is. Eén van de oorzaken is het spelen met drie “centrale” verdedigers. Ik zal het verder specificeren met simpele feiten zonder de tegenstander erbij te betrekken:
2, 6, 7, 4, 5 en 11 staan aan de zijkant van het veld. Dat zijn zes spelers (inclusief keeper eigenlijk zeven) die de helft overhouden van de mogelijkheden t.o.v. iemand die niet aan de zijkant gepositioneerd staat.
Er is (in dit specifieke geval) een gigantisch gat tussen 3, 4, 5, 11, 9, 10 en 8. Stel dat het spel verplaatst wordt naar 11, wat kan hij dan? Alleen ondersteuning door 5 en die kan ook alleen maar terug.
Nummer 3 staat altijd voor de keeper. De keeper zal 3 niet inspelen, maar altijd kiezen voor 2 en 4. Voor het middenveld is de keeper geen aanspeelpunt meer, omdat 3 ervoor staat.
Je hebt in principe alleen 8 en 10 nog als verbindingsspelers tussen achterhoede en voorhoede. 8 en 10 moeten naast elkaar gaan staan om nog enige veldbezetting te krijgen.
Je hebt een beperkter aantal driehoekjes dan in de optimale situatie.
Spelers 3, 8, 10 en 9 staan achter elkaar. Daarmee haal je aanspeelmogelijkheden in de diepte weg.
Figuur 1: Opbouw van Feyenoord
De ideale veldbezetting
In figuur 2 is de ideale veldbezetting te zien met het maximale aantal driehoekjes. Het tegenwoordig door velen verguisde 1-4-3-3 met de punt naar achteren geeft op alle posities de meeste afspeelmogelijkheden. Daarbij ook maar vier mensen aan zijkant i.p.v. zes. Je hebt er bovendien vijf linies: 1-2-3-2-3. Dat geeft de maximale diepte in het spel.
Figuur 2: Oud-Hollandse veldbezetting
Hoe de problemen beginnen
Het spel loopt en 8 speelt de naar binnen komende 7 in (zie figuur 3). Die heeft door zijn loopactie maar 1 afspeelmogelijkheid en dat is nummer 10. Alleen hij staat ten opzichte van de voorhoede te diep. Dat heeft ook te maken met het feit dat Trencin met snelheid naar voren schuift met de gehele achterhoede tot bijna aan de middellijn. De tegenstanders staan dus direct op zijn lip. Stel dat 10 de bal wel had ontvangen? Dan had hij de bal moeten aannemen en was hij niet in een prettige situatie beland. De enige manier om eronder uit te spelen was geweest als 6 ondertussen een loopactie was gestart langs de lijn en de bal in de diepte had kunnen ontvangen. Mogelijk was nummer 8 aanspeelbaar geweest als die was doorgelopen.
Figuur 3: De inleiding tot de 1-0
Altijd verdedigend drie mensen in de as houden
Nu is de bal te zacht ingespeeld en wordt onderschept door 4 van de tegenstander. Hij neemt aan en speelt met 1 pas ertussen direct nummer 9 in die weg is getrokken vanuit de spits. Hij heeft de tijd en ruimte om te draaien (zie figuur 4). De nummer 4 van Trencin loopt ondertussen hard door. Ze lopen samen af op de nummer 3 van Feyenoord. Hij heeft geen rugdekking. Speler 2 en 4 knijpen ondertussen wel naar binnen, maar moeten van ver komen. Ze hebben bovendien zelf een eigen speler die ze ook moeten loslaten. Internationaal gezien moet je altijd met 3 mensen in je zone in de as blijven. Bij gelijk aantal tegenstanders of bij een overtal tegen pas binnen schietafstand op de bal dekken. Dat dreigt nu in gevaar te komen. Feyenoorder 3 stapt naar voren om op de bal te dekken. Hier had hij naar achteren moeten lopen om de loopactie van Trencin 4 op te vangen en tijd te winnen voor de bijsluiting van medespelers 2 en 4.
Figuur 4: Feyenoorder 3 stapt in
Nu moet verdediger 4 corrigeren met een loopactie naar binnen. De Slowaakse aanvaller 7 wordt losgelaten en deze blijft weg van het centrum. Hij maakt daardoor ruimte voor 4 en zichzelf. Ook nummer 11 van Trencin doet verstandig en trekt niet naar binnen. Feyenoorder 2 wacht te lang met naar binnen trekken (vindt zijn directe tegenstander te lang belangrijk) en komt te laat. Nummer 7 van Trencin wordt vrijgezet voor het doel van Feyenoord door medespeler 4.
Figuur 5: Feyenoord te laat
Conclusie over dit doelpunt tegen
Het gaat hier om collectief falen waar vele onderdeeltjes in het team debet aan zijn.
De trainer zet het zo neer dat de mogelijkheden in de opbouw beperkt worden.
De loopactie van 7 beperkt hem in zijn afspeelmogelijkheden.
Nummer 6 had een loopactie in de diepte kunnen starten, maar deed dat niet.
Nummer 7 speelt te zacht in.
Nummer 10 staat te diep.
Nummer 3 stapt uit waar hij de tegenstander moet ophouden.
Nummer 2 komt te laat naar binnen.
Hopelijk gaat er niet gezegd worden dat het aan spelers ligt. Ik heb bewust de namen van de spelers weggelaten. Zij voeren uit wat er van hen gevraagd wordt. Of het nu logisch is of niet. De trainersstaf laat hier duidelijk kansen liggen. Het begint al met het spelen met drie centrale verdedigers. Dat ziet er meer dan het nadoen van een hype, dan dat er goed over nagedacht is. Wat is het effect op de opbouw en wat op de verdediging? Is het wel beter dan met het “oud-Hollandse” systeem? Er lijkt een gebrek aan het vertrouwd zijn met simpele basisprincipes in het team. Allemaal trainbaar en de jongens aan te leren. Het lijkt niet te gebeuren, opnieuw niet. Ik vrees het ergste dit seizoen als er niet snel wat veranderd in de aanpak.
Trencin doet zeker ook een en ander goed.
De achterhoede schuift goed getimed in en veroverd de bal
Nummer 4 speelt technisch goed nummer 9 in en loopt zelf direct door
Nummer 11 en 7 blijven breed genoeg staan om hun eigen 4 en 9 niet in de weg te lopen en zorgen er bovendien voor dat hun tegenstanders moeten kiezen.
Nummer 4 beweegt vanuit de as wat naar links om 7 alle ruimte te geven om te scoren
Maar met slim spel (en goede analyse van de tegenstander), had het hoog opschuiven van de Slowaakse verdediging bijvoorbeeld ook enorme mogelijkheden voor Feyenoord kunnen bieden.
21
July
2018
Didactiek in 50 Eredivisietrainingen (blog 3/3)
Author:
Ruud Bijnen
Met 50 bezoeken aan trainingen van 14 Eredivisiecoaches en 2 uit de Jupiler League deed ik een leerzame ervaring op. Wat ik zag, is veelzeggend als het gaat om de staat van het Nederlands voetbal. Dit is de 3e blog die ik erover schrijf. Deze keer mijn waarnemingen op het gebied van didactiek met de daarbij behorende kritische vragen.
Wat is didactiek?
Volgens ensie.nl is “didactiek” de wetenschap die zich bezighoudt met hoe het beste onderwezen kan worden. Waarom is de éne docent (of in dit geval trainer) beter dan de andere? Die vraag lijkt in het voetbal relevant als er vooruitgang geboekt moet worden. Het verbeteren van spelers en de overdracht van de eigen visie zijn misschien wel de belangrijkste onderdelen van het trainersvak. Maar wat is daar voor nodig? Hoe leer je een voetballer beter te worden en hoe til je een team in zijn geheel naar een hoger niveau? De gereedschappen die gebruikt worden, zijn o.a. analyse, voorbereiden, plannen, uitleggen, vragen stellen, corrigeren, visuele hulpmiddelen, feedback geven, evalueren, specifiek zijn en een veilige leeromgeving creëren. Welke middelen werden wel of niet ingezet?
Sommige schoolvakken leer je door de betreffende materie uit de het hoofd te leren. Bij voetbal is dat slechts deels mogelijk. Geen enkele wedstrijdsituatie is hetzelfde. In die zin kan deze sport misschien het beste vergeleken worden met wiskunde. Er zijn oneindig veel rekensommen en vergelijkingen. In beide gevallen wordt allereerst van de “scholieren” gevraagd om een inschatting van de situatie te maken. In het voetbal hoort daar de vraag bij “wat is de situatie op het veld?”. Bij wiskunde “welk type som is dit?”. In beide gevallen is de volgende vraag “hoe los ik dit het meest effectief op?”. In het seniorenvoetbal wordt dit vertaald naar het leren zien hoe de spelers op het veld gepositioneerd staan en het leren de juiste oplossing te kiezen.
Analyse als startpunt
De competities analyserend kom ik in het Nederlandse voetbal steeds hetzelfde tegen, of het nou bij de amateurs is of de profs. De voetbal-tactische uitvoering is grotendeels gelijkwaardig (daar kom ik later in een blog nog wel eens op terug). Vergelijk je het Nederlandse voetbal met dat bij de topclubs in Europa dan wordt snel duidelijk dat wat “wij” doen onlogisch is en tegen de belangrijkste basisprincipes ingaat. In de Eredivisietrainingen gaan deze zelfde zaken mis evenals in de wedstrijden. Een vijftal situaties als het gaat om balbezit:
Spelers bieden zich aan terwijl ze alleen terug kunnen kaatsen naar dezelfde man
Spelers bieden zich aan naar buiten bewegend (en verwachten de bal)
Nagenoeg het gehele team maakt het veld kleiner in balbezit (beweegt naar de balkant)
Veel mislukte pogingen om de bal achter de verdediging van de tegenstander neer te leggen
Veldbezetting veelvuldig uit balans
Alle trainers zouden in trainingen met deze zaken aan de slag kunnen gaan.
Een analyse van de ontmoetingen met tegenstanders is de kapstok waaraan de volgende oefensessies kunnen hangen. Een trainer haalt een voetbalprobleem uit zijn wedstrijden en baseert daar zijn trainingen op. Dat is een logische manier van werken om vooruit te komen. Toch worden de bovengenoemde reeks aan inefficiënte manieren van voetballen zeer zelden benoemd of gecorrigeerd in alle oefenvormen die ik zag. Toch worden wel wekelijks de eigen wedstrijden geanalyseerd. Elke club heeft een videoanalist in dienst tegenwoordig. Wat wordt er gedaan met de info die zij aanleveren? Wat wordt dan aangegrepen om te verbeteren? De zaken die wekelijks te signaleren zijn, worden in ieder geval niet gebruikt als basis voor de trainingen. Hoe kan het dat we hier op nationaal topniveau niets mee doen? Er is een blog op zich te wijden aan de vraag waarom onze toptrainers met de 5 genoemde basale zaken niet aan de slag gaan (mogelijk een andere keer). Er zijn vele theorieën te bedenken.
In potentie uitstekende oefeningen
Wat gebeurde er wel? Er werd een grote diversiteit aan oefeningen uitgezet, waarvan vele de potentie hadden om erg nuttig te zijn voor spelers. Van der Gaag, Lijnders en Stegeman hadden goede oefenvormen waaruit duidelijk bleek wat het doel van de training was . Vervolgens was het rendement helaas laag. Er is namelijk meer nodig dan alleen de regels bewaken, het complimenteren van de spelers en het aanmoedigen om hard te werken. Alleen met goede didactiek krijgt een training leereffect. Zonder didactiek blijft het bij een leuke oefening.
Vergelijking met het onderwijs
Laten we ter verduidelijking een wiskundeleraar en zijn aanpak bespreken. De docent vertelt in monoloog eerst 10 minuten hoe een bepaalde vergelijking opgelost moet worden. Vervolgens nodigt hij drie leerlingen uit om er samen eentje op te lossen. De “regels” zijn dat ze allemaal een deel van de oplossing op het bord schrijven met een wit krijtje. De eerste student probeert een potlood te gebruiken en daar wijst de docent op. De tweede scholier schrijft een stuk buiten het bord en ook daar is aandacht voor. Verder roept de leraar nog “snel geschreven”, “mooi handschrift”, “lekker bezig” en “dat moet tussen haakjes staan”. De uitkomst van de opgave is uiteindelijk niet goed. De leraar laat het gaan en gaat door naar de volgende oefening. Hij legt niet uit waarom iets tussen haakjes had moet staan, stelt geen vragen aan zijn leerlingen over hun keuzes en corrigeert verder niets. Hoe groot is het leereffect van deze les?
De oefening die ik het meest zag op de velden is een positiespel: 4 tegen 4 plus drie neutrale spelers. Vier gelen plus drie rode spelers spelen de bal rond. Als zij de bal verliezen, dan gaan de gele in het midden en spelen de roden samen met de blauwen. De zeven spelers in balbezit krijgen de opdracht om de bal rond te spelen. Als dat tien maal lukt dan krijgen ze een punt. Indirect krijgen de vier mensen in het midden de opdracht de bal zo snel mogelijk te veroveren.
De trainer begint met een korte uitleg. Als de exercitie bezig is, bewaken de trainers de regels (is de bal uit, voor wie is de bal, puntentelling). Er worden complimenten uitgedeeld er worden instructies geroepen. Zeer specifiek zijn deze aanwijzingen niet. Het spel wordt niet stilgezet om spelers te verbeteren en er worden geen vragen gesteld. De vele zichtbare fouten die ook in de wedstrijden te zien zijn, blijven ongecorrigeerd. Hoe groot is het leereffect van dit positiespel? Zichtbaar is er ook geen vooruitgang. Aan het einde gaat het dan ook niet anders dan aan het begin van de oefening.
Niet specifiek genoeg
Toch valt er ontzettend veel uit de betreffende oefening te halen! Vraag één is echter op welk element de trainer zich gaat richten: het balbezit, het verdedigen of het omschakelen (en in welke richting)? Dit bleef voor mij nagenoeg overal onbeantwoord. De instructies waren namelijk op alle drie genoemde zaken gericht en riepen bovendien meer vragen op dan dat ze wat verduidelijkten. Opmerkingen bij positiespelen die letterlijk hoorbaar waren:
“Lijn open zetten” (Wie zet de lijnen open? Van wie naar wie? Op welk moment? In welke richting moet een speler bewegen?)
“Zet pas druk als de organisatie staat” (Hoe moet deze staan om goed te zijn? Wie bepaalt of deze goed staat? Hoe zet je dan druk? Op welk moment?)
“Sneller er bovenop zitten, anders wordt je van kastje naar de muur gestuurd” (Wie moet waar bovenop zitten? Hoe er bovenop zitten? Op welk moment? Wat is sneller?)
“Omschakelen!” (Daar gaat deze oefening toch over. Wat bedoel je daarmee? Hoe omschakelen? Direct druk of eerst goed organiseren?)
“Sneller in positie!” (Na omschakeling wordt bedoeld, maar geldt het voor de partij in balbezit of voor de andere 4? Wat is de juiste positie? Wat is ‘snel’?)
“Meer kwaliteit!”
“Organiseer het”
etc.
Met de vragen achter de aanwijzingen wordt aangegeven dat er veel onduidelijkheid kan bestaan over de bedoeling. Een lijn open zetten kan op veel verschillende manieren gebeuren, zelfs als er maar één man in het midden staat. “De organisatie” van de vier mensen zonder bal kun je op veel verschillende manieren neerzetten. Omschakelen naar verdedigen kun je voor of achteruit denkend doen.
De trainer geeft als het goed is aanwijzingen die exact en duidelijk zijn vanuit zijn eigen visie. Hij legt daarbij liefst een relatie naar de wedstrijden (Dat zag ik bijvoorbeeld een enkele keer bij De Gier, Lijnders, Stegeman en Groenendijk). De coach stelt daarbij vragen aan zijn spelers en gebruikt een magneetbordje of ander visueel hulpmiddel (Alleen Lijnders zag ik dit een keer doen, met een groot bord en stift midden op het veld wat uittekenen). En de trainer corrigeert consequent.
Vragen stellen
Het is vaak te lezen in interviews: “We willen onze spelers op het veld zelfstandig maken”. De praktijk op het trainingsveld laat echter geen enkel signaal zien dat deze zelfstandigheid gestimuleerd wordt. Eredivisietrainers stelden géén vragen aan het team en andersom worden er geen vragen door de voetballers gesteld (Alleen van der Gaag hoorde ik een inhoudelijke vraag stellen, die hij zelf vervolgens direct beantwoordde. Groenendijk stelde ook een keer een vraag). Coaches vertellen en leggen uit maar interactie blijft uit. Is het bewust zo geregeld omdat trainers vinden dat het tijdens een training verstorend werkt? Durven spelers geen vragen te stellen? Wordt de zelfstandigheid op een andere manier gestimuleerd?
Stel dat de vier spelers niet in staat zijn om bal te veroveren. Wat kan een trainer doen? Hij zou de spelers letterlijk kunnen neerzetten als de bal bij een tegenstander aan de korte zijde is. Maar even later is de bal op de lange zijde, in een hoek of de spelers staan anders verdeeld over het veld. Je kunt als trainer onmogelijk elke situatie laten zien of uitleggen. Vandaar de gewenste zelfstandigheid. Wil de coach het nadenken bevorderen dan kan hij beter vragen stellen: “De bal is nu daar. Hoe voorkom je dat de bal naar de andere kant verplaatst wordt? Wat is daarbij van belang? En wat is er anders als de bal daar is?” Om maar wat te noemen. Laat niet telkens dezelfde speler het antwoord geven en nodig ook de minder mondige spelers uit.
Nog een stap verder gaan de spelers zelf met de vragen komen. “Trainer, het veroveren van de bal wil niet erg lukken. Hoe kunnen we beter gaan staan?”. Ik zag in 75 uur trainingen één keer een speler een vraag stellen in de groep. Na een minutenlange uitleg van Sparta-trainer Advocaat voor een groepje dat aan een partijspel ging beginnen, stelde een verdediger een vraag. Advocaat antwoordde en de keeper vulde hem aan. In rustpauzes zag je wel individuele spelers soms naar een trainer toelopen met een vraag. Bij Ten Hag en Stegeman en hun assistenten gebeurde dit.
Visuele hulpmiddelen
Magneetborden, ipads of beeldschermen: op of langs de velden werden ze niet gebruikt. Alleen bij ADO verdrongen spelers zich in de drinkpauzes achter de laptop waar hun hartslagen en afstanden werden bijgehouden. Ze konden ze met elkaar vergelijken en dat maakte het interessant natuurlijk. Alleen Lijnders gebruikte een ondersteunend middel om zijn visie te laten zien aan zijn spelers. Te midden van de dicht op hem staande spelers tekende hij met een dikke stift wat uit op een bord.
Waarom geen beeldscherm langs het veld? Of een simpel magneetbordje? Er lijken me toepassingen genoeg te bedenken om het als effectieve ondersteuning te gebruiken bij een training. Visualiseren werkt namelijk goed. Bij enkele clubs worden de trainingen opgenomen. Waarom niet direct gebruiken tijdens de trainingen? Of als je net als ADO en Heracles in een stadion werkt met grote schermen, waarom niet een iPad daar aan koppelen?
Vooruitgang
Oefeningen met duidelijke vooruitgang, waren weinig te zien. Bij assistent Kolmschot van Heracles zag ik een afrondvorm met voorzetten van de zijkant en 2 spelers die moesten inlopen en afronden op een keeper. Voor het doel stonden 5 poppen en op doel een keeper. Alle ballen werden op dezelfde “luie” wijze getrapt. Het inlopen ging te vroeg en de spitsen stonden vaak achter elkaar. In de pauze sprak Kolmschot zijn spelers toe. Daarna was er veel meer variatie zichtbaar in de voorzetten, hard of zacht, eerste of tweede paal, over de grond of door de lucht en dichtbij of wat verder van het doel af. De spitsen zochten beter positie, stonden niet meer achter elkaar en de timing was beter. Dit lijkt me de essentie van het trainen: trainingsvorm, observeren, analyseren en corrigeren. Het was een grote uitzondering in 75 uur bezochte trainingen. Ook Van der Gaag gaf een keer enkele aanwijzingen bij een afrondvorm waarna de uitvoering door de spelers zichtbaar verbeterde. Het ging om de timing van het moment waarop spelers moesten versnellen en kruisen. Als het om het positiespel gaat, stuurde alleen Pothuizen van NEC in een pauze een keer zijn groep spelers zo aan dat daarna duidelijke vooruitgang optrad. De bal werd veel langer rondgespeeld door de partij in overtal. Hij gaf enkele aanwijzingen (o.a. “Beweeg door als je de bal inspeelt en biedt je telkens aan. Een kwestie van telkens een paar meter mee bewegen”) en liet zien wat hij bedoelde door spelers letterlijk neer te zetten, de bal even te laten rollen en te laten zien wat ze bij balverplaatsing moesten doen.
Consequent
Het corrigeren van een fout (of een afwijking van de gewenste visie) is nuttig en noodzakelijk. Maar als een coach slechts eenmalig aandacht besteed aan iets dat verkeerd gaat terwijl het zes keer misgaat, wat heeft het dan voor zin? ‘Was de uitleg niet duidelijk?’ zou je als trainer kunnen denken. Een trainer heeft er baat bij als hij laat zien dat hem niets ontgaat. Het maakt hem sterker richting de groep. Bovendien geef je met het vaker wijzen op een ongewenste situatie dat je het als trainer erg serieus neemt en dat veranderingen noodzakelijk is. Waarom ontbreekt dit belangrijke facet in de Eredivisie? Er staan notabene drie of soms meer trainers langs het veld die het consequent zijn kunnen vereenvoudigen.
Gemiste kans
Een efficiënte manier van overbrengen van een voetbalvisie naar spelers, lijkt nauwelijks aanwezig. Bij de KNVB-cursussen is er wel aandacht voor dit onderwerp, maar daar wordt door de meeste oud-voetballers zelden positief op gereageerd. De “KNVB-methode” (met het stilzetten van het spel) voeren trainers netjes uit op de cursus “omdat het moet”. In de praktijk wordt het nauwelijks gebruikt. Een gemiste kans voor een trainer. Want wat is het alternatief? Oefeningen zonder weerstand waarmee spelpatronen getraind worden? Elf man die op één helft de bal naar elkaar rondspelen zonder tegenstander erbij zoals ik zag bij Fraser en Verbeek? De trainer geeft aan in welke richting spelers moeten lopen en passen. Wedstrijd-echt is het allerminst en dergelijke patroon zijn zelden of nooit terug te zien in een wedstrijd (Ik heb er speciaal op gelet). Aandacht voor didactiek lijkt dus voor veel trainers noodzakelijk wil men een visie overbrengen naar een team.
Load more
Loading...
Recent Comments